Wierook in Biddinghuizen

NRC Handelsblad 23-8-1980 – Vietnamese vluchtelingen op weg naar het Nederlands burgerschap. Dit jaar alleen al arriveerden er ruim 700 Vietnamese vluchtelingen in ons land, waarmee hun aantal tot boven de 3000 steeg. Ze hebben een angstaanjagend verleden verruild voor een veilige, maar onzekere toekomst. Ze krijgen stoomcursussen in het Nederlands, in het vieren van Sinterklaas en andere zeden en gebruiken van hun nieuwe vaderland, maar hoezeer ze zich ook aanpassen – werkgelegenheid voor de Vietnamezen blijft vrijwel onoplosbaar probleem. Wanneer zal de dankbaarheid plaatsmaken voor de kater?
Paul Marijnis & Cas de Stoppelaar

***

Loodgrijs is de hemel boven Zuidelijk Flevoland. Over de kaarsrechte wegen waaien gordijnen van regen, en de horizon wordt alleen gebroken door elektriciteitsmasten. De kabels, in eindeloze bogen over het land hangend, accentueren de leegte
Het opvangcentrum voor Vietnamese bootvluchtelingen ligt buiten het dorp Biddinghuizen, naast het plaatselijke industrieterreintje. Ooit huisvestten deze barakken arbeiders van de Rijksdienst IJsselmeerpolders, maar nu is de bodem drooggemalen en de flipperkasten in de kantine zijn tot zwijgen gebracht.
Het ruikt hier naar polder.
Achter de goedgezeemde ruiten van de barakken verschijnen bij onze aankomst lachende, bruine gezichten. In de gangen hangt een aangename wierooklucht. Slanke meisjes, met manden vol wasgoed, glimlachen verlegen. Kleine, watervlugge kindertjes spelen een Vietnamese variant op haasje-over. Als we hen een zorgvuldig ingestudeerde Vietnamese groet toeroepen, barsten ze in lachen uit.

“Goeiemiddag,” zegt Mai Van Hong (22). Omringd door zijn vier kamergenoten, jongens in leeftijd variërend van 13 tot 18 jaar, nemen we plaats op een oude vierzitsbank. Hij biedt koffie aan. “Jullie drinken toch de hele dag koffie?” Dat heeft hij inmiddels geleerd.

Mai is, sedert september van het vorig jaar, toen hij met vijfhonderd lotgenoten van een wisse dood werd gered door een schip van de rederij Nedlloyd, in Nederland. Het verblijf in Biddinghuizen is bedoeld om te acclimatiseren; binnenkort verhuist hij naar een woning in Dronten. Hoe vindt een Vietnamees, overgeplant uit het tropische landschap van Zuid-Oost Azië, het in de Flevopolder?
“Fijn,” zegt hij.
Het klimaat ook?
“Niet belangrijk. Néé, niet belangrijk. Nederlanders zijn allemaal aardige mensen,” voegt hij er welwillend aan toe.

Tijdens het gesprek dat zich nu ontspint, blijkt dat hij en zijn vrienden precies weten wat ze willen. “Ik wil werken,”, zegt de oudste. “Leren voor automonteur,” zegt de jongste. Ze praten in zorgvuldig vormgegeven Nederlands, niet de melodieuze intonatie van hun moedertaal. Ze maken een zelfbewuste, montere indruk: vrolijke Aziaten met heldere ogen, die niets zieligs hebben.
Hadden ze in Vietnam ooit van Nederland gehoord?
“Ja, natuurlijk!” roept Mai enthousiast. “Goean Cruf!”
Wie?
“Goean Cruf,” verduidelijkt hij. “Ajax!”
Onze nationale voetbalvedette moge dan Nederland tot in Saigon beroemd hebben gemaakt, de FlevoPolder was tot voort kort even onbekend en ver als de achterkant van de maan. Nu spelen Vietnamezen in het Biddinghuizer volleyball-team; ze winkelen in Dronten, en maken in het weekeinde fietstochtjes naar Lelystad.

Boterletter

Toen de eerste vluchtelingen in de Flevopolder arriveerden toonde de bevolking grote belangstelling voor de exotische nieuwelingen. Er was een overvloed aan “gastgezinnen” – vrijwilligers die met groot enthousiasme aanboden de Vietnamezen wegwijs te maken in de fijnere kneepjes van het leven in Nederland, zoals koffiezetten, stofzuigen en boodschappen doen. In Vietnam koop je nu eenmaal geen rijst die je niet eerst betast en besnuffeld hebt. In de lokale supermarkt ontstond daardoor aanvankelijk enige verwarring, toen Vietnamese huisvrouwen de pakken Lassie toverrijst openpeuterden om de korrel te testen.

Bij een cursus Hollandse gewoontes hoort ook het Sinterklaasfeest, dat met grote inzet werd gevierd en bovendien een mooie aanleiding vormde voor bakker Tietsma om de gasten kennis te laten maken met zijn kwaliteit boterletter.

Zodoende leren de Vietnamezen heel wat over onze samenleving. Maar omgekeerd? Toen een der vluchtelingen stierf, werd hij begraven op het kerkhof in Dronten. Naar Vietnamese traditie plaatsten de familie bakjes rijst op het graf. Verontruste Drontenaren belden prompt de politie om te melden dat de Vietnamezen eten lieten slingeren. Wierookstokjes op het graf leverden nieuwe telefoontjes op: “Ze zijn aan het fikkie stoken op het kerkhof!”

Niet alleen de burgerij moet wennen. De bureaucratie heeft haar eigen aanpassingsproblemen. De PTT, in verwarring gebracht door oosterse namen, bezorgt brieven voor een Chinees te Lelystad in het centrum in Biddinghuizen. Sociale Zaken vraagt van minderjarige vluchtelingen om de handtekening van ouders, die in Vietnam zijn achtergebleven. De diëtiste, ingehuurd om een uitgebalanceerd menu samen te stellen, kwam al snel tot de conclusie dat de Vietnamezen op dit punt weinig hoeven te leren. De visboer kreeg een lesje in kwaliteitsbesef. Werd zijn kar in het begin schoon leeg gekocht, weldra liep de klandizie scherp terug. “Vis moet vérs zijn,” hielden zijn Vietnamese klanten hem voor.

De betaalmeester, die de wekelijkse cheques van Sociale Zaken komt ronddelen, prijst de spaarzaamheid, werkwilligheid en het assimilatievermogen van de Vietnamezen. “Deze mensen redden zich uitstekend!” verzekert hij. “Heel wat anders dan negers.”

Hun spaarzaamheid heeft onverwachte kantjes. “Ze hebben de Aziatische gewoonte om al hun geld op zak te dragen en dat wekt soms misverstanden. In het begin kreeg ik geregeld Biddinghuizers aan de lijn die waarschuwden dat jongens van 12 met een paar honderd gulden op zak liepen. De mensen zien niet of zo’n jongen 12 of 20 is, en ze weten niet dat hij nog niet vertrouwd is met de Nederlandse eigenschap om nooit te laten zien hoeveel geld er in je portemonnee zit.”

Mai Van Hong vragen we wat hij met het opgespaarde geld van plan is. Hij wil er meubels voor zijn nieuwe huis mee kopen. Een fiets, en, wellicht, televisie. De tv wordt druk bekeken in het kamp. Wat is hun favoriete programma? „We kijken niet naar alles”, zegt Mai. En zijn broertje voegt er met een stralende lach aan toe: „Vanavond Veronica. Prachtig!”

Goud

Op dit moment zijn er ongeveer drieduizend Vietnamezen in Nederland. De helft is opgepikt door Nederlandse schepen, de andere helft komt uit de vluchtelingenkampen in Maleisië en is door het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen naar Nederland verwezen. Veel mensen hebben daar nog familieleden: de autoriteiten streven zo veel mogelijk naar gezinshereniging.

Aan de stroom vluchtelingen komt nog geen einde; in 1980 zijn er al meer dan 700 gearriveerd. Het vluchtseizoen loopt – vanwege de moesson – van april tot eind juli, en Nederlandse schepen nemen bijna wekelijks nieuwe mensen op. In overvolle, wrakke bootjes, zonder voldoende voedsel en drinkwater, vormen ze een gemakkelijke prooi voor Thaise en Vietnamese piraten, die worden aangelokt door hun staafjes goud.

Tuan Tran (24): “Driemaal heb ik geprobeerd te ontsnappen. De eerste twee keer ben ik bedrogen, de booteigenaar streek het goud op, in totaal ongeveer 4000 gulden, en dreigde daarna met de politie. De derde maal lukte het, met meer dan 500 mensen in een houten boot van 23 meter lang. Dat kostte nog eens 10 goudstaafjes.

„Tien dagen zijn we op zee geweest. Tweemaal zijn we overvallen door Vietnamese vissers. Na vijf dagen was het eten op. Drie mensen stierven: we gooiden ze overboord. Engelse en Japanse schepen wilden ons niet meenemen. Toen heeft Nedlloyd ons gered.”
De naam van de rederij valt vaak. De bedrijfsvlag hangt op feestavonden in de zaal, en een Vietnamees echtpaar gaf hun jongste zoon uit dankbaarheid de naam ‘Nedlloyd’.

Als de Vietnamezen in Nederland zijn aangekomen, worden ze geplaatst in een van de 34 opvangcentra. De zorg voor de vluchtelingen berust bij de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland (VVN), een particuliere instelling. De mensen krijgen 400 uur taalles, analfabeten 80 uur extra. Aan de opvangcentra zijn maatschappelijk werkers verbonden die de kontakten met de gecompliceerde ambtenarij tot stand brengen, helpen met het vinden van werk, en het volgen van cursussen.

Ook brengt de VVN het contact tot stand tussen vluchtelingen en gastgezinnen. Als de mensen worden „uitgeplaatst” (een eigen huis toegewezen krijgen) probeert men de follow-up van de opvang vorm te geven. Dat dit niet steeds even soepel verloopt, bleek onlangs in de gemeente Delft, waar men liet weten dat woningen weliswaar beschikbaar waren, maar dat men geen kans zag de Vietnamezen enige vorm van begeleiding te bieden. Een vluchteling kost per jaar ƒ 32.000; voor het grootste deel gaat dit bedrag op aan huur en sociale uitkeringen. CRM, dat voor de kosten opdraait, probeert een gedeelte te verhalen op Ontwikkelingssamenwerking, een zaak die op het ogenblik ter discussie staat in de Kamer.

De rigide dienstplicht in Vietnam is er oorzaak van, dat tweederde van de vluchtelingen bestaat uit jongeren. Zij verkiezen een levensgevaarlijke tocht over zee en een onzekere toekomst boven het vooruitzicht van dienst in het Volksbevrijdingsleger en een gerede kans om te sneuvelen in de jungle van Laos of Cambodja.
In Nederland vormen zij een specifieke probleemgroep. Hun opleiding sluit maar zelden aan bij het Nederlandse systeem. Het is niet eenvoudig ongeschoold werk te vinden in een land met een kwart miljoen werklozen. Een ander probleem is de verdeling tussen Vietnamezen en Chinezen. De laatste categorie wordt door de regering in Hanoi als een potentiële Vijfde Colonne gezien, en krijgt daarom officieel verlof te vertrekken. Vietnamezen is dat verboden: zij voorzien zich daarom van valse papieren, om Chinese origine te bewijzen. De meerderheid vlucht illegaal.

De Nederlandse Vietnamezen worden geacht een doorsnede van de bevolking in de kampen te vormen. De Verenigde Staten en Australië hadden aanvankelijk de neiging louter hooggeschoolden op te nemen, met achterlating van oudere of gebrekkige familieleden. Frankrijk toonde voorkeur voor voormalige beambten van het eigen koloniaal regime. Alleen Zwitserland was bereid zieken, invaliden en oude mensen te accepteren. Het effect van deze tegenstrijdige beleidslijnen was dat families werden gesplitst. Tegenwoordig poogt het Hoge Commissariaat orde in de chaos te scheppen door op evenredige opname aan te dringen.

In veel opzichten hebben de 3000 Vietnamezen in ons land geluk gehad. Honderdduizenden zitten nog steeds in de kampen in Indonesië, Maleisië, Singapore en Hongkong. Ze worden gevoed door de Verenigde Naties, maar huisvesting is voor de meesten niet meer dan een palmblad tegen de regen.

Heropvoeding

Nguyen, 48 jaar, is civiel ingenieur. Een magere, geëmotioneerde man, die dringend vraagt geen achternaam in de krant te vermelden omdat hij nog familie in Vietnam heeft. Iedere vraagt kapt hij af met een dreigend handgebaar.
„Luister, luister. Ik zal alles precies vertellen. Maar neem me niet kwalijk – als ik met Nederlanders over het communisme praat kan ik zó boos worden. Ze begrijpen er niets van.” Hij komt uit het noorden van Vietnam. „Toen de Fransen verdwenen zei ik tegen mezelf: „Voor mij geen politiek meer.” Ik ben gaan studeren. Ik kreeg een goede baan bij het gouvernement.

„Wegenbouw, aanleg van krachtcentrales, huizenbouw – dat soort dingen. In 75 hebben de Amerikanen ons in de steek gelaten toen we de communisten bijna verslagen hadden. Watergate heeft Vietnam de vrijheid gekost. Was Nixon maar gebleven!”

Nguyen spreekt vloeiend Engels en Frans. Hij heeft zich met vrouw en kinderen zo goed mogelijk geïnstalleerd in een kamer in het opvangcentrum van Heemskerk. „Toen de Vietcong kwam, in 1975, heb ik een verschrikkelijke fout gemaakt. Veel van mijn vrienden maakten dat ze wegkwamen. Maar ik dacht: ik blijf. Tenslotte ben ik ingenieur, ik heb me nog nooit met de politiek bemoeid, en ze zullen mensen als ik hard nodig hebben voor de wederopbouw. Dat was de grootste vergissing van mijn leven.”

Nguyen werd onmiddellijk na de machtsovername opgesloten in een heropvoedingskamp in het oerwoud bij de Cambodjaanse grens. Negentien maanden bracht hij daar volstrekt doelloos door. „We werden niet mishandeld, maar we kregen heel weinig eten. Met vijftien man sliepen we in een kamertje van drie bij vijf op de grond. De eerste vijf maanden werden we aan ons lot overgelaten. Daarna begon wat ze noemden “politiek onderricht”. Mooie verhalen over de glorieuze overwinningen van de revolutie. Over de misdaden van de kapitalistische-imperialistische-racistische-kolonialistische uitbuiters.

„Na negentien maanden kreeg ik te horen dat ik voldoende was opgevoed. Ik kreeg mijn oude baan zelfs terug, want alles liep in het honderd. De communisten hadden me hard nodig.
„Aanvankelijk was ik vol hoop. Er was veel te doen, en ik verdiende een hoger salaris dan de gemiddelde man. Maar de inflatie gaat zo ontzettend snel dat het niet uitmaakt hoeveel je verdient. Tot tweemaal toe zijn alle bankbiljetten ongeldig verklaard. Alleen goud heeft waarde. Mijn buurman had een winkeltje en was dus verdacht. In zijn eigen huis werd hij 26 dagen lang onafgebroken verhoord door een volkscomité – zo heet dat. Alles werd opengebroken en doorzocht. Handel is diefstal, zeiden ze steeds opnieuw. We zullen je afnemen wat je van het volk hebt gestolen. En dat deden ze ook.”

Zijn zoontje onderbreekt hem en komt vrolijk fotootjes laten zien van het scheepje waarmee ze vluchtten. Hij wijst een klein figuurtje aan midden op het schip, voor de mast. „Die is dood”, zegt hij. Een andere foto toont een oorlogsschip. „Communistenboot”. Lachend bladert hij verder in het album.

„En nu is het zuiden straatarm,” hervat zijn vader. „Vroeger was er van alles genoeg. Nu wordt het voedsel gedistribueerd. Per maand krijg je een pond suiker, dertien kilo rijst, een pond vlees en soms wat groente. Bijna alles wordt uitgevoerd naar de Oostbloklanden. Alleen voor de partijkaders zijn er speciale voorrechten en bijzondere winkels. En overal politiespionnen. Wie kritiek heeft gaat naar een kamp”

Bevrijdingsfronten

We praten over de mislukking van de Chinese inval, over de invasie van Cambodja. De communisten zullen heel Zuid-Oost Azië annexeren, voorspelt Nguyen. Hij legt uit dat iedereen in Vietnam begreep dat Cambodja zou worden aangevallen toen de partij pers bekendmaakte dat er in Hanoi een Cambodjaans bevrijdingsfront was opgericht.

„Zodra ze een bevrijdingsfront voor Thailand oprichten, zijn die aan de beurt. Maleisië, Singapore, Indonesië, ze gaan er allemaal aan. Allemaal bevrijd! En niemand doet iets.
„De propaganda houdt nooit op, vreselijk. Op iedere straathoek luidsprekers die van vijf uur ‘s morgens tot tien uur ‘s avonds propaganda uitblèren. Ik werd pr zó zenuwachtig van, ik deed watjes in mijn oren, maar dat helpt niet. De hele dag gaat het door.”

Hij praat over de censuur. Hij vertelt over de pers in Vietnam. Het aantal kranten is van meer dan honderd teruggebracht tot drie. Over de alomtegenwoordige controleurs, de ontelbare verbodsbepalingen. „Het is verboden om zonder politievergunning te reizen. Het is verboden om met buitenlanders te spreken. Het is verboden iets te bezitten. Alles is verboden. Sneuvelen is het enige dat niet verboden is.”

Hij zwijgt. ‘Afwezig aait hij zijn zoontje over het zwarte haar. In 1979 besloot hij ten einde raad met zijn gezin te vluchten. Hij kocht partijfunctionarissen om („allemaal corrupt”) en verliet het land op Chinese papieren. Ze zwalkten dagenlang op zee tot ze een Nederlands olieboorschip troffen. Aanvankelijk werden ze niet toegelaten op aandrang van Vietnamese functionarissen die aan boord waren. Pas toen een storm hun scheepje lek sloeg werden ze geholpen. Negentig mensen verdronken; daarbij was zijn jongste zoontje, zes jaar oud.

Op een kast in de kamer staat een foto van het jongetje. Er achter een afbeelding van de glimlachende Boeddha. „Toen ik tenslotte in Bangkok kwam had ik het gevoel dat de hemel weider was, de lucht helderder. Eerst begreep ik het niet hoe dat kwam. Het was de vrijheid die ik voelde.”
En, fel: „Het doel van het communisme is de mensen arm te maken. Arme mensen zijn afhankelijk. En afhankelijke mensen zijn bang voor de regering. Dit is het systeem. Als iedereen arm is, is iedereen bang.”

Na dit relaas valt er een stilte, die doorbroken wordt door de jeugdige Vietnamese tolk. „Lang verhaaltje, hè?” zegt hij glimlachend. „Erg lang verhaaltje. Mijnheer Nguyen heeft het al zo vaak verteld.”

Na zijn verhaal over het verleden, praat Nguyen over de toekomst. De orde van de dag bestaat voor hem uit ronddrentelen in de gangen van het opvangcentrum. Al weken wacht hij op een telefoontje van Fokker. De burgemeester van Heemskerk, de gemeente waar zijn opvangcentrum ligt, heeft zich hoogstpersoonlijk ingezet om hem daar aan een baan te helpen. Tot nu toe is het resultaat nihil.

Het stemt hem treurig. „Nederlanders zeggen mij zo vaak: „Fijn toch, geld van de regering? Maak je niet druk, je hoeft toch niet te werken? Maar ik vind dat helemaal niet fijn. Ik wil wèl werken.” Dat willen vrijwel alle Vietnamezen die we hebben gesproken.

WW

„Hun verwachtingen zijn vaak te hoog gespannen”, geeft Rob Gerrits, maatschappelijk werker in Biddinghuizen toe. „Het is vrijwel uitgesloten dat ze een universitaire opleiding kunnen gaan volgen. Afgezien van de taalbarrière, is het verschil in opleidingsniveau vaak zo heel groot. Dat iemand visser in de Golf van Tonkin is geweest, kwalificeert hem niet direct voor een plaatsje op een Katwijkse trawler. En wat moet je met een horlogemaker beginnen?
„Hun perspectief is, vrees ik, hetzelfde als van hun Nederlandse leeftijdgenoten. Dat wil zeggen: de WW.”

Optimisme en ondernemingslust kenmerken de toekomstvisie van de meeste Vietnamezen tot nu toe. Weinigen beseffen de minder rooskleurige facetten van hun nieuwe omgeving. Een enkeling heeft werk gevonden bij Hoogovens, of in een garage. De rest wacht af. Het lijkt een kwestie van tijd voordat hun opluchting te zijn ontsnapt plaats zal maken voor de onvermijdelijke kater.