Professor Fred Polak: “Alles wat ik heb voorspeld is uitgekomen.”

NRC Handelsblad, 11-10-1980 – Jarenlang was hij met zijn opzienbarende uitspraken in het nieuws: Fred G. Polak, wetenschappelijk — of, volgens sommigen, onwetenschappelijk — toekomstvoorspeller. Nu is het stil geworden rond de schrijver van zulke geruchtmakende boeken als ‘De toekomst is verleden tijd’ en het standaardwerk ‘Prognostica’, maar in Amerika komt zijn werk steeds meer in de belangstelling. Is Fred Polak de provocerende nar die zijn tegenstanders in hem zien? Portret van een man die aan het specialistisch denken is ontstegen – de futuroloog die zijn ideaal aan de Renaissance ontleent.

***

Een bezoek aan Fred L. Polak, futuroloog te Wassenaar, begint al direct met het gevoel dat Big Brother je gadeslaat. Naast de voordeur zit een tv-lensje dat mij aandachtig aankijkt en de beelden naar zijn baas boven zendt; hij kan dan zien of het goed volk is. Eenmaal in de studeerkamer van Polak blijkt het nogal mee te vallen. Overal staan enorme stapels boeken die nog gewoon worden gelezen en waarvan de bladzijden met de hand worden omgeslagen. De chaos verhindert Polak echter niet om doelgericht zijn kamer rond te stappen en de juiste passages te vinden om zijn uitspraken te staven.

Hij komt over als een aimabel man, die ondanks zijn gevorderde leeftijd verrassend goed op de hoogte is, kwiek reageert en wiens ogen ongebroken glinsteren achter een grote bril. Hij spreekt docerend, met associatieve beelden aan velerlei vakgebied ontleend. Bijbelteksten worden afgewisseld met computerprognoses van Amerikaanse toekomstzieners, filosofische hoogstandjes paren wonderwel met cijfers uit een dor rapport over de toekomst van de E.E.G. Het futurologisch sausje doet smakelijk aan; het doet wellicht de contouren van de werkelijkheid vervagen, maar dat geeft even niks. Een middagje toekomstblikken, met Polak. Het is een genoegen, meegesleept te worden door zijn droombeelden over een utopia, met de werkelijkheid van park Oud- Wassenaar door de spiegelruiten op de achtergrond.

Het lijkt de laatste jaren stil geworden om hem heen. Men fluistert over gemiste kansen om hoogleraar in de futurologie te worden en zijn nieuwe boeken krijgen niet meer de aandacht van weleer. Heel anders dan in de vijftiger en vooral de zestiger jaren toen Polak regelmatig viel te beluisteren en te bezichtigen met zijn klinkende uitspraken over Het Morgen. Hij was een ijverig mens: hoogleraar in de sociologie te Rotterdam, lid van de Raad van bestuur van de Bijenkorf, voorzitter van het Nationaal Planbureau, regeringscommissaris voor de Werkgelegenheid, medeoprichter van Teleac, oprichter van de Erasmusprijs, voorzitter van de werkgroep ‘Mankind 2000’, en hij zat ook nog in de Eerste Kamer. Zijn langzame verzinken in de vaderlandse vergetelheid viel samen met het rijzen van zijn ster in de Verenigde Staten, waar hij de laatste tien jaar opvallend vaak met instemming wordt geciteerd. Boven een recent rapport van een futurologische researchgroep van de Stanford Universiteit staat een citaat van Polak als publiekstrekker, naast uitspraken van Oe Thant en de bekende Amerikaanse econoom Kenneth Boulding. Zijn naam komt op vrijwel alle literatuurlijsten van Amerikaanse toekomstrapporten voor.

In Nederland wordt gezwegen. Doodgezwegen? Zou ons land te klein zijn voor een man die volgens eigen zeggen reeds in de jaren vijftig, de opkomst van de chip heeft voorspeld?

“De tijden keren wellicht,” zegt Polak. “Ik schijn weer in de lift te zitten. In 1970 zei Kenneth Boulding nog dat mijn boek The image of the future (oorspronkelijke titel: De toekomst is verleden tijd) het meest verwaarloosde boek in de VS was. Nu, tien jaar later, is het een begrip geworden. Er zijn hele studies aan gewijd, het behoort tot de klassieken. Ik durf zelfs te beweren dat ik in Amerika een hele beweging heb ontketend!

“Ik heb dan ook geluk gehad. Geluk, dat alles wat ik voorspeld heb is uitgekomen en dat ik nog leef terwijl het uitkomt. Ik hoop weleens op een voorspelling die niet uitkomt; het is griezelig om een ongebroken staat van voorspellingen te hebben. Zo heb ik ook in begin ’50 de opkomst van de futurologie voorspeld. Waarzeggerij, lijkt het wel.

“Ik heb een goed aanvoelingsvermogen. Ik zie bepaalde dingen. Sommige mensen zeggen dat ik paranormaal begaafd ben. Het is wellicht een eigenschap – ik kan het niet direkt toekennen aan een kunde of zo. Ik kan ook niet zeggen dat ik beter ben dan anderen, want die anderen zijn hier gewoon niet!”

Alice en de Kat

Nergens worden twee verschillende manieren van toekomstdenken zo kernachtig verwoord als in Alice in Wonderland. Alice vraagt aan de Cheshire Kat: “Kun je mij vertellen welke weg ik moet kiezen?” “Dat hangt er voornamelijk van af waar je naar toe wilt,” zegt de Kat. „Dat kan me niet veel schelen,” zegt Alice. “In dat geval geeft het niet welke weg je neemt,” zegt de Kat. “ – zolang ik maar ergens uitkom,” zegt Alice. “Oh, maar dát is zeker,” zegt de Kat, “als je maar lang genoeg loopt!”

De vraagstelling van de Kat is zuiver prospectief (graag willen weten waar je uiteindelijk uitkomt, bij voorbeeld bij tenminste ‘14 kerncentrales in het jaar 2000’), tegenover de projectieve antwoorden van Alice, die ‘14 kerncentrales’ op zichzelf niet zo belangrijk vindt zolang ze maar kan koken, of het nu op elektriciteit, gas of kolen is. Twee verschillende scenario’s, om het modieus te zeggen.

Daarnaast zijn er ook verschillende maten van nauwkeurigheid waarmee de toekomst voorspeld kan worden. Het vage: ‘We krijgen ooit een systeem waarmee we thuis automatisch betalingen kunnen doen’, tegenover het zeer expliciete: ‘Op 15 mei 1984 krijgt de eerste Nederlander met zijn huiscomputer aansluiting op de centrale computer in Arnhem van de post-, cheque- en girodienst’.

Futurologie, prognostica, forecasting of toekomstkunde – hoe je het ook wilt noemen – beweegt zich tussen deze uitersten, met behulp van diverse technieken, of dat nu brainstormen, orakelen in Delphigroepen of het extrapoleren van verleden via heden naar toekomst is (al dan niet met statistische hulpmiddelen).

We trachten onze tastzintuigen zo ver mogelijk naar voren uit te steken. We willen graag de kat zijn met de langste voelsprieten: die botst in het donker minder snel tegen een muur op dan de poes die ooit te dicht bij de kaarsvlam kwam.

Computers spelen bij toekomstonderzoek zeker een rol, maar het hoofdbestanddeel wordt nog steeds gevormd door vakkennis, gezond verstand en een zo breed mogelijke oriëntatie.

Fred Polak stond aan de wieg van de Futurologie. Hij schreef vele boeken, als ‘De toekomst is verleden tijd’, zijn levenswerk, vindt hij zelf. Veel aandacht kreeg Prognostica voor zover hij weet nog steeds het enige handboek over deze wetenschap dat op universiteiten wordt gebruikt; het is een doorwrocht werk dat handelt over ‘de wordende wetenschap, die de toekomst schouwt en schept’.

Daarnaast verschenen van zijn hand ook lichter verteerbare werkjes, als ‘Gesprek met morgen’ waarin hij samen met een journalist op de grootgroei-toer gaat. Plastic ruimtehuizen komen er nog net niet in voor, maar onderwerpen als ‘Krijgt de computer het voor het zeggen’ en ‘De Kunstmens in zicht’ komen uitgebreid aan bod. Alles in dit boek krijgt een zeer gestroomlijnde vorm dankzij de science-fiction-illustraties van Eppo Doeve: veel robotachtige structuren met knipperende lampjes en uitslaande metertjes.

Bloemrijk

Polak schrijft erg bloemrijk. Zijn teksten hebben soms de neiging om over ‘s lezers aandacht uit te vloeien als olie over de golven. Zijn boodschappen winnen daardoor zeker aan schittering. Toch bekruipt mij niet zelden de vraag waar hij nu precies naartoe wil. Erg ontmoedigend is het bijvoorbeeld om in deel 1 van Prognostica na vele bladzijden barok taalgebruik alsnog te moeten lezen: “Alvorens het werk aan te vangen, meen ik, dat het bijzonder gewenst, ja bepaald noodzakelijk is, tevoren duidelijk te wijzen op, en mij te verantwoorden wegens, een dit geschrift kenmerkende paradox, ik mag wel zeggen, in enkele opzichten, haast tragische paradox.” Aan de andere kant charmeert hij de lezer met grappige voorbeelden en verrassende associaties.

Dr. E. J. Dijksterhuis, hoogleraar in de geschiedenis der natuurwetenschappen, zei al in 1954, als antwoord aan Polak tijdens een symposium, dat hij het natuurlijk ongelooflijk knap vond om zo te kunnen schrijven “maar dat het bezwaar is dat de lezer wordt meegesleept en dan geneigd is om alles wat hem verteld wordt ook voor waar te houden, en dat de auteur in de verleiding wordt gebracht het zich, wat de kracht der argumentatie betreft, tè gemakkelijk te maken.”

De econoom dr. J. Tinbergen zei in 1968 in het voorwoord van Polak’s Prognostica: “Fred Polak is bekend genoeg. Hij heeft geen voorwoord nodig van een ander. Nu hij mij dit toch vraagt wil ik proberen mijn mening over zijn werk te formuleren. De betekenis van zijn werk is omstreden. Er is gezegd dat het geen wetenschap is. Het vertoont inderdaad kenmerken die men zo kan kritiseren. Maar wetenschap kan niet bloeien wanneer er niet de voortrekkers zijn die nieuwe gebieden aanwijzen (…)”. Deze beide geleerden liepen toen al over van behoedzaamheid.

In het decennium sedert het rumoer rond hem verstomde heeft Polak niet stilgezeten. Hij schreef rustig door: bij voorbeeld ‘Vermetelste uitdaging’, een boek waarbij Tinbergen in 1979 eenzelfde voorzichtige toon aanslaat als bij Prognostica; hij noemt het “in talrijke opzichten verreikend en verrijkend”. Tinbergen signaleert echter ook dat bij Polak het opstellen van allerlei intuïtieve theorieën een grotere rol speelt dan het “zorgvuldige, wat minder spectaculaire werk, het toetsen van die theorie”.

Of neem de Contraclub van Rome, waarin Polak als eerste ten strijde trok tegen de grenzen van de groei. Hoewel hij nu triomfantelijk vertelt hoe mannen als Den Uyl, Van Mierlo en Mansholt indertijd – in navolging van de Club van Rome – de nulgroei prachtig vonden, terwijl de socialisten nu weer pleiten voor een groei van twee procent, kan men zich levendig indenken dat het boek tegen de haren instreek: de breedsprakigheid doet bijna tactloos aan en niet dan na lang dobberen raakt de auteur kant en wal.

Het oprakelen van meningen omtrent de persoon van Polak levert nog verrassend veel gloeiende kooltjes op. Hij is zeker niet vergeten. Sterker nog, het laat zich aanzien dat de meningen geprononceerder zijn geworden nu men in de gaten krijgt dat hem in futurologische kringen in Amerika een warm onthaal ten deel is gevallen. De denkbeelden van drs. P. Rademaker, hoofd van de afdeling toekomstonderzoek van Philips, zijn karakteristiek voor tegenstanders van Polak: “Polak, de chip voorspeld? Onzin! Dat moet hij dan maar eens laten zien”, en: “Iedere maatschappij heeft nu eenmaal personen nodig die de rol van nar vervullen. Polak wenst overal tegenaan te schoppen. Hij wil provoceren, net als figuren als Robert Jasper Grootveld.”

Bezonkener klinkt zijn uitleg waarom Polak volgens hem niet wetenschappelijk is: omdat het heel moeilijk is om, als je wilt vernieuwen, binnen een bestaand kader te (blijven) denken of schrijven, of juist (vernieuwend) in de marges van dat kader. Polak beweegt zich volgens Rademaker geheel buiten die grenzen en maakt zich daarmee oncontroleerbaar: “Zijn uitspraken zijn dan niet meer falsificeerbaar, en dus niet wetenschappelijk.” Bij een andere technologische reus, Shell, halen de toekomstzieners hun schouders een beetje op. De twee delen van Prognostica staan er pontificaal in de boekenkast maar zien er ongelezen uit.

Elders klinken mildere geluiden. Drs. F. A. van Vucht, van de afdeling Bestuurskunde TH-Twente, co-auteur van boeken over toekomstkunde en planning, ziet Polak als een belangrijk man. Natuurlijk, zo zegt hij, krijgt Polak veel kritiek uit de hoek van de technological forecasters van Philips en Shell, omdat hij zich nooit waagt aan termijnen of procenten, maar daar gaat het bij Polak ook helemaal niet om. Hij denkt in een groter tijdsbestek en heeft idealen. Dát aspect is belangrijk en dat heeft men in Amerika goed begrepen. “Zeggen anderen dat hij niet wetenschappelijk zou zijn? Och, och, och… Ik vind het jammer dat hij die leerstoel in Leiden of Utrecht uiteindelijk niet heeft gekregen. Zijn grote waarde is die van een erudiet figuur, die nadenkt binnen – en over – onze cultuur”.

Diplomatiek als een discussieleider in een ruziemakend forum klinkt vervoersprofeet dr. G. Hupkes. Hij noemt Polak “ontzettend interessant” en bovendien “belangrijk voor de futurologie omdat hij er mee begon.” Hupkes geeft toe: “Polak’s theoretisch niveau van denken is aanzienlijk beter dan zijn ideeën over toepassingen. Zo heeft hij dingen gezegd over aluminium jurken en plastic wegwerpauto’s, die aan waanzin grenzen. “Maar hij is bij uitstek een wetenschappelijk mens. Ik heb van hem college gehad in Rotterdam, in 1950. Hij vertelde toen over iets waar wij nog nooit van hadden gehoord: een computer! Hij was de man die ons voorspelde wat er met dat ding ging gebeuren. Hij had het zelfs al over het overnemen van breinfuncties.” “Hij is de voortrekker”, zegt Hupkes. „En we hebben veel aan hem te danken, of we dat nou willen of niet.”

Kritische stromingen

Met alle kritische stromingen in Nederland geconfronteerd lijkt professor Polak niet al te zeer verslagen. Hij zal het gewend zijn; desondanks denkt hij diep na voordat hij met zorgvuldig geformuleerde antwoorden van leer trekt. Bij een tweede bezoek is de chaos in zijn studeerkamer zo mogelijk nog groter dan eerst. Ook de vloer staat nu vol met boeken en hij moet grote stappen nemen om zijn zitplaats te bereiken. Zijn leestempo moet formidabel zijn om deze zondvloed te verwerken.

“Zegt Rademaker dat ik een nar ben!?” vraagt hij. “Net als Robert Jasper Grootveld? Prachtig! Ik voel me zeer vereerd. De nar was de enige figuur aan het hof die de vorst de waarheid mocht vertellen.

“Maar als hij zegt dat ik niet wetenschappelijk ben omdat mijn uitspraken niet controleerbaar zijn, gaat hij te ver. Daarmee tast hij het wezen van het toekomstonderzoek aan, en dus ook zijn eigen onderzoek. De toekomst is per definitie niet verifieerbaar of falsificeerbaar; daar moet je mee wachten tot de toekomst heden is geworden. Ik vind het een héél domme opmerking van iemand die een leidende functie in Nederland vervult.

“Ik probeer over veel dingen tegelijk na te denken. Als je je met diverse ontwikkelingen bezighoudt, zoals ik, wéét je dat er een bepaalde samenhang is. Je moet generalist zijn om dit alles te kunnen zien. Ik streef ernaar om als generalist te werken. En het is nu juist de generalist die aan de top van de wetenschappen staat. Dat was al het renaissance-ideaal: Uomo universale. Comte, de grondlegger van de sociologie, zei: prévoir, c’est savoir. Het hele probleem met de futurologie in Nederland is nou juist dat er niet genoeg generalisten zijn.

“Als mensen van mij zeggen dat ik niet technisch ben, hebben ze gelijk want ik kan nog geen schroevendraaier vasthouden. Maar ik kan wel van bepaalde nieuwe technieken de toekomst voorspellen, beter dan die technici zelf. Zij zijn soms zo verdiept in hun bezigheden, dat ze mogelijke veranderingen in hun vakgebied helemaal niet zien.

“Neem lord Rutherford, een klassiek voorbeeld: hij was de paus op het gebied van de kernfysica, maar hij heeft tot zijn dood volgehouden dat het onmogelijk zou zijn om een atoom te splitsen. Kent u de wet van Clarke? Die luidt: als een specialist zegt dat iets mogelijk is, zal het misschien wel zo zijn, maar als hij zegt dat het niet mogelijk is, heeft hij zeker ongelijk.

“Als iemand mij verwijt dat ik nooit termijnen of jaartallen noem… Dacht u dat ik in het magische jaartal 2000 geloofde? Ik noem nooit jaartallen omdat ik de futurologie wil beschermen! Meestal zijn jaartallen namelijk fout en dan krijg je ongelijk, op grond van een detail. Ik bemoei me alleen met grote lijnen. Maar, ik stel tussen door wel bij: geen pre-view zonder re-view.”

Wat is futurologie dan precies? U zegt in Prognostica: “ik ben geen vriend van definities”. In de wetenschap moet je juist zorgvuldig definiëren, anders doet iedereen interessante uitspraken zonder eigenlijk precies te weten waard ver. Eerst definiëren, dan onderzoeken.

Polak: “Nou ja, ik heb natuurlijk wel een nauwkeurige voorstelling van het begrip prognostica, maar het probleem bij definities is altijd: hij zit te krap of hij zit te ruim, maar passen doet hij nooit.

“Futurologie is: in de eerste plaats de situatie verkennen, in de tweede plaats zien of de verwachte ontwikkeling wel gunstig is, vervolgens kijken wat er moet gebeuren om de komende situatie zo nodig te verbeteren en ten slotte: wat kunnen we doen, en hoe? Vooral dat laatste – wat ligt er binnen onze mogelijkheden – is heel spannend. Je praat dan over het scheppen van een nieuwe – en betere – toekomst. Dat is het ideaal van de oude utopisten. Het bezielen van een samenleving, dat is toch uiteindelijk het mooiste van alles. Mijn toekomstdenken ligt daarom duidelijk in het verlengde van de utopie.”

Geniale onzin

Later belt Polak mij op, naar aanleiding van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. “Zie je wel,” zegt hij triomfantelijk, “ik heb het hele rapport van A tot Z voorspeld. Ik krijg gelijk. Ik zeg al jaren dat de industrie in Nederland meer aandacht moet krijgen. Zet dit maar in uw stuk, want het is één punt voor mij!”

Het WRR-rapport gaat Polak echter nog niet ver genoeg. Weliswaar spreekt het duidelijk over de noodzaak om meer nadruk op de industrie te leggen, maar het is niet duidelijk op welke manier. Polak vindt dat er meer aandacht moet worden besteed aan zaken als medische en biologische technologie en DNA-technieken, oceanografie en offshore-zaken, telecommunicatie, industrie om milieuvervuiling te bestrijden en alternatieve energie.

Eerder vertelde hij dat hij zijn vriend Otten (van Philips) al in begin ’50 aanraadde om iets aan computers te gaan doen.

“Ik was toen te vroeg, hij jaren later, te laat.” (Hij heeft ook, zegt hij, jaren voor het zover was de ondergang van de textielindustrie voorspeld. “Daar heb ik nog de bijnaam de Profeet van Twente aan overgehouden”).

Voor de jaren tachtig voorziet hij grote problemen wegens gebrek aan innovatie en ondernemersdurf, agressie en wapenwedloop. De Derde wereldoorlog voorspelt hij niet.

Hij praat over de toenemende rol van de computer, de chip, de robot en de goliath. “Herbert Simon heeft later de Nobelprijs gekregen voor iets wat ik al jaren daarvoor voorspelde: de computers zullen uiteindelijk het hele management in handen krijgen. Sommige ‘deskundigen’ houden echter nog steeds vol dat een computer een geniale idioot is, waaruit je niet meer te voorschijn kan toveren als je er in gestopt hebt.

“Geniale onzin, zo noem ik dat! Computers zullen fantasie hebben, ze zullen creatief zijn, ze zullen zeker ook besluitvaardig worden en ik voorspel dat ze emoties zullen kennen. Emoties, jazeker. Een machine zal emotioneel kunnen denken. Maar ik weet nu al, als ik dat zo zeg word ik in Nederland uitgelachen. Maar dat keert!”

Zijn ideaal, Leonardo da Vinci, de uomo universalissimo, leefde in een tijd dat de dokter naast waarzegger ook nog notaris was. Nu leven we in een periode dat de ene biochemicus het werk van zijn de collega in de volgende zaal nauwelijks meer kan volgen. De specialismen hebben zich zo ver ontwikkeld dat ze niet meer zijn te overzien. Polak probeert dat wel.

Hij schildert de toekomst met vurig palet en ferme streek, hetgeen goed in de smaak valt bij zijn Amerikaanse collega’s; maar in het bezadigder klimaat van Nederland als té artistiek wordt ervaren. De meningen over hem lopen sterk uiteen. Dat vervult hem met vreugde, zegt hij. Hij voelt zich vereerd: “De ware, wérkelijk vernieuwende wetenschap is controversieel, en draagt een groot element van kunst in zich. Het is bijna kunst.”

De toekomst zal uitwijzen of Polak uiteindelijk te voorschijn zal komen als het ten onrechte verguisde genie, of als een acrobaat die al jonglerend ten slotte door zijn eigen rondvliegende knotsen werd geveld.