Dalai Lama: “‘Als je ooit gebeten bent door een slang ben je al bang voor een stukje touw.”

NRC Handelsblad 3-1-1981 — Op 4-jarige leeftijd werd hij uitverkoren tot het geestelijk en wereldlijk leiderschap van zijn volk en op zijn 18de besteeg hij de troon als de 14de Dalai Lama van Tibet. Sinds 1959 bevindt hij zich in ballingschap. Met tienduizenden Tibetanen vluchtte de Dalai Lama toen, 9 jaar nadat de Chinese communisten hun land hadden overweldigd. De laatste tijd zijn er van die zijde toenaderingspogingen geweest, maar of de Dalai Lama wel of niet zal terugkeren is volgens hem volstrekt niet aan de orde.
Gesprek met een reïncarnatie die de zegen van zijn Meerdere heeft.

***

Op de dag na zijn terugkeer van een maand Canada (“Op uitnodiging van Tibetaanse vrienden”) troont de Dalai Lama in de grote tempel van Dharamsala. Het is een mooie morgen, de zon schijnt over de rafelige kam van de Dhauladhar, de berg die de Noord-Indische Himalaya aankondigt.

Het licht valt door een rij pijnbomen de tempelhal binnen, waar honderden kale monniken in lotushouding zitten te bidden en te reciteren. De donkerrode gloed van hun pijen weerkaatst in het grote, gouden Boeddhabeeld. Hun blik is gericht op de Dalai Lama, de ‘oceaan van wijsheid’, die op een hoge troon zit, twee meter boven de menigte.

Roerloos, al urenlang in diepe concentratie, is hij het centrum van de devotie. Het prevelen wordt kracht bijgezet met tromgeroffel en gerinkel van bellen. Hobo’s wedijveren in ongestemdheid en meterslange bazuinen barsten uit in naargeestig geloei, naar het blijkt als slotaccoord voor een pauze met een versgekarnd kopje boterthee.

Buiten, op een hek gezeten onder bloeiende struiken, lees ik ‘My land and my people’ door Tenzing Gyatso, de 14e Dalai Lama van Tibet, geschreven in 1963: “Ik ben geboren in Takster in het noordoosten van Tibet, op de vijfde dag van de vijfde maand van het hout-varken jaar, dat is in christelijke telling 1935.” Het zou nog vijftien jaar duren voordat Tibet door het Chinese communisme werd platgewalst.

De Dalai Lama in zijn boek: “Tienduizenden van onze mensen zijn gedood. Er is niet alleen op ze geschoten door de Chinezen, maar ze zijn ook doodgeknuppeld, gekruisigd, levend begraven, onthoofd, verdronken, verbrand, uitgehongerd, gewurgd en aan stukken getrokken. Deze moordpartijen waren openbaar, de familie moest kijken. Kinderen werden gedwongen hun ouders dood te schieten.”
“Lama’s werden speciaal vervolgd. De Chinezen zeiden dat ze onproductief waren en op de zak van de massa’s teerden. De Chinezen probeerden hen te vernederen, met name de oudere, meer gerespecteerde lama’s, voordat ze tot martelen overgingen. Ze spanden hen voor de ploeg, bereden hen als paarden, sloegen en ranselden hen, en deden dingen die ik hier gewoon niet durf neer te schrijven. En terwijl ze de lama’s doodmartelden sarden ze hen met hun geloof, hen aanroepend wonderen te verrichten om zichzelf van de pijn en de dood te bevrijden.”

Reclame-asbak

Zijn werkkamer is geheel gespeend van mystiek. De Dalai Lama zit in een skai-lederen fauteuil achter een hoogglanzend bureau met penhouders en een reclame-asbak. Het enige Tibetaanse in het vertrek is hijzelf in monnikspij. Hij is vriendelijk, onderzoekend maar niet op zijn hoede.

Uwe Heiligheid, men vraagt zich af of u ooit zult terugkeren naar Tibet. De Chinezen nodigen u met steeds meer klem uit, zoals nu onlangs weer bij monde van de Panchen Lama (de tweede lama in de theocratische hiërarchie van Tibet). Wat gaat u doen?

De Dalai Lama: “Sommige kranten hebben geschreven dat het nu ‘voordelig’ voor mij zou zijn om terug te keren, omdat, zoals ze wisten te melden, ‘de tijd rijp was’. Deze geruchten maken mij duidelijk dat men in het Westen totaal niet heeft begrepen waarom het gaat. Of de Dalai Lama wel of niet met zijn 100.000 vluchtelingen naar Tibet terug zal gaan is volstrekt niet aan de orde. Ook niet of de Chinezen het leuk zullen vinden als ik terug kom. Ik verlang ook helemaal niet naar mijn privileges van vroeger.
“Waar het wel om gaat: de gevoelens van de zes miljoen Tibetanen in Tibet en de omstandigheden waaronder zij moeten leven. Waarom moeten ze geregeerd worden door een vreemd land? Waarom gaan ze gebukt onder de dictatuur van een ander regime?
Fel: “Als de Tibetanen, die nu nog in ons land wonen, werkelijk gelukkig zouden zijn onder de Chinezen, zou ik terugkeren. Ik zou dan bereid zijn een positie te bekleden die de meerderheid van het volk voor mij goed zou achten. Mijn eigen toekomst is niet belangrijk”.

U hebt nu op uitnodiging van de Chinezen drie delegaties gestuurd om de situatie te onderzoeken. De derde is net terug. Wat zijn hun bevindingen?

“Ondanks de pogingen van de Chinese autoriteiten in Tibet om de werkelijkheid voor mijn delegaties te verbergen zijn ze toch met veel gegevens teruggekomen. De toestand is nog steeds heel tragisch, ondanks de door de Chinezen veel gepropageerde verbeteringen.
“In Peking kunnen de leiders wel zeggen dat ze een mildere politiek ten aanzien van de minderheden gaan voeren, maar op lokaal niveau in Tibet is er nog niet veel verbeterd. De Chinezen daar zijn nog erg dom en kortzichtig. Het zijn nog de volgelingen van de bende van vier, die geloven in wreedheid en onderdrukking”.

Hij lacht plotseling: “Haha, soms werden de dorpelingen de bergen ingestuurd of opgesloten in grote huizen om hen te verhinderen mijn delegatie te ontmoeten!” Hij leunt achterover en kijkt triomfantelijk. “Deng Xiaoping heeft kort geleden gezegd: ‘Als je een lelijk gezicht hebt, moet je niet net doen of je mooi bent’. De Chinezen geven openlijk toe dat ze van Tibet een volslagen mislukking hebben gemaakt!”
“Ik bewonder deze openheid, zeker uit de mond van een Chinees leider. Maar eerlijk gezegd, het valt me moeilijk om de Chinezen nu maar zonder slag of stoot te geloven. We zien alle veranderingen met wantrouwen. Als je ooit bent gebeten door een slang ben je al bang als je een eindje touw ziet liggen”.

Hebt u nu ook direct contact met de autoriteiten in Peking?

“Ja”.

Lijkt de kloof ondanks alles smaller te worden?

“Ja, die wordt smaller”.

Dus u houdt er rekening mee dat u ooit terug zult keren?

Hij kijkt vrolijk door een glinsterende bril: “Hele moeilijke vraag hoor. Ik wacht nog af”.

Godkoning

Het moet een vreemd leven zijn, als gevluchte god-koning. Hij komt uit een eenvoudig gezin; zijn vader was boer, en dol op paarden. “Een emotioneel mens”, zegt hij.
“Ik ben blij dat ik uit een eenvoudig gezin kom, en dat is een goede traditie van de Dalai Lama’s in Tibet. Je begrijpt de gevoelens van het volk. Als je uit een aristocratisch milieu komt, verlies je contact. Ik herinner me dat ik heel trots was, toen ik in 1955 op de terugweg van Peking langs Takster kwam, en het eenvoudige huis zag waarin ik geboren ben”.

Toen de dertiende Dalai Lama overleed in 1933 begon het Tibetaanse reïncarnatieonderzoek te draaien. Alle voortekenen wezen er op dat zijn wedergeboorte in het oosten van het land zou plaatsvinden. Lama’s bereikten het verre Takster, en vonden daar Tenzing Gyatso, die aan alle eisen die men aan een nieuwe Dalai Lama stelt voldeed.
Een week na zijn vierde verjaardag werd hij meegenomen – samen met zijn ouders en broers – naar de verre hoofdstad Lhasa, een reis van ruim drie maanden. De colonne van honderden mensen en paarden groeide naarmate hij dichter bij de hoofdstad kwam.

Hij herinnert zich: “Het was een geweldig gezicht, duizenden monniken in vele kleuren langs de route, met banieren en parasols. Ik voelde me als in een droom: het was in een groot prachtig park waar pauwen voor mij dansten. Ik rook de geur van wilde bloemen. In die gelukzalige toestand kwam ik in Lhasa aan”.
Op een foto, gemaakt tijdens de inwijdingsrituelen, zit hij op een grote troon, een mannetje van twee turven hoog, een opmerkelijke heldere blik in de ogen. Parmantig rechtop als een mini-vorst. “Ze vertelden me later dat ik me die dag netjes had gedragen. Hoewel ik nog heel klein was trad ik al met een zekere waardigheid en kalmte op in het publiek”.

En toen naar school?

Lachend: “Ja, toen moest ik naar school, op mijn zesde jaar. Ik weet nog dat ik het in het begin niet zo geweldig vond, leren lezen en schrijven. Maar het wende en daarna vond ik het zelfs leuk.”

Werd u ook meteen in het boeddhisme opgevoed?

“Nee, dat was pas toen ik twaalf werd. Ook in het begin: ik had niet zo’n zin maar daarna werd het snel interessant.”
Het onderricht bestond voor een groot deel uit het van buiten leren van boeken, en dat deed hij ijverig. Op zijn dertiende jaar kreeg hij onderricht in de grote kloosters van Drepung en Sera, twee bekende instituten in het toenmalige Tibet. “Ik werkte hard, maar het is ook weer niet zo dat ik niets anders deed. Ik hoor wel eens dat men denkt dat ik een soort gevangene in mijn eigen paleis was. Dat is niet waar.”

U werd zelfs, voor zover de mogelijkheden aanwezig waren, een enthousiast knutselaar.

“Ja! Ik vond het leuk om dingen uit elkaar te halen. Mensen stuurden me soms speelgoedjes en daar speelde ik nooit lang mee, maar wilde wel weten hoe het werkte. Meccano vond ik prachtig. En elektriciteit – helemaal nieuw in Tibet – was ook iets fascinerends.”
De Dalai Lama had het als monteur ook ver kunnen schoppen: hij wist later een oude auto, die al jaren in de kelders van het paleis stond te roesten, weer tot rijden te brengen. Opwindende momenten moeten dat geweest zijn in het leven van de jongen, die onwetend was van de wereld aan de voet van de hoogvlakte.

De Chinezen

De Chinezen…. “Ik was zestien jaar, heel jong dus, en zonder enige politieke achtergrond. Ik geloof beslist dat religieuze training een goede leidraad in het leven is, maar het ontbrak mij aan ervaring. De regering was er door de orakels en de lama’s van overtuigd dat ik de verantwoordelijkheid van het land moest overnemen. Ondanks het feit dat een Dalai Lama 18 jaar moet zijn om de troon te bestijgen, begreep ik dat het niet anders kon.”

Een jongen van 16 aan het hoofd van een land in oorlog. Was u niet bang voor de Chinezen?

Overtuigd: “O nee, het was andersom! Zij waren juist onder de indruk van mij. Door mijn jeugdigheid heb ik alles op een heel realistische manier gedaan. Over het algemeen ben ik iemand met oog voor de realiteit, denk ik, en nogal flexibel.
“Ook al was ik onervaren, ik geloof dat ik op dit moment ook geen andere oplossing zou weten voor de problemen die toen op ons afkwamen. Wat ik gedaan heb, indertijd, was het enige dat ik kon doen. Daar ben ik nog van overtuigd. “Overigens vind ik dat we niet meer over het verleden moeten praten. Dat is voorbij, afgelopen.”

Dertig jaar hebben de Chinezen de godsdienst in Tibet bestreden. U blijkt er nog ongekend populair te zijn. Wat is de toekomst van het boeddhisme? Zal het ooit opnieuw bloeien in Tibet?

“Bloeien, bloeien… Eén ding staat vast: de Chinezen zullen Tibet nooit meer verlaten. Dat is zeker. En ik denk dat de kloosters en tempels nooit meer zo zullen floreren als voorheen.
“We hadden duizenden kloosters en tienduizenden monniken. Er zijn van beide nog maar een paar over. Daarnaast, als ik heel eerlijk ben, was de kwaliteit – in religieuze zin – van al die kloosters ook niet altijd honderd procent. Dat betrek ik ook in mijn oordeel. Sommige kloosters waren onder de soms slechte sociale toestanden uitgegroeid tot zakencentra. Hahaha, zakenmonniken! In zulke gevallen konden die kloosters toch beter gesloten worden.”

Vorig jaar sprak ik met Tibetaanse nationalisten, die vol lof waren over onze Molukkers…

“Is dat van die trein, in Holland?”

Ja, dat schenen ze een zeer geschikte methode te vinden om pressie uit te oefenen. Ze waren vóór geweld, terwijl toch een rechtgeaard boeddhist nog geen kip mag slachten.

“Theoretisch is dat juist, we mogen niet doden. Maar… geweld betekent hier iets anders. Het is een kwestie van interpreteren.
“Ouders die hun kind een klap geven handelen in wezen uit mededogen. Het is uiteindelijk goed voor het kind, niet voor henzelf. Dat is een belangrijk principe in het boeddhisme: medelijden. Wij boeddhisten geloven in het goede resultaat van de handeling en ook in de juiste motivatie die daaraan ten grondslag ligt. In dat geval zullen wij – onder bepaalde omstandigheden – niet voor geweld terugschrikken.”

Is politiek niet ‘onkies’ voor een religieus leider?

“Het lijkt wel of politieke principes steeds meer overschaduwd worden door eigenbelang! Politiek zonder ethiek komt de mensheid niet ten goede. Een leven zonder morele waarden is dat van een beest.
“Ik heb bij mezelf ook nooit wrijving gevoeld tussen mijn politiek leiderschap en mijn rol als hoofd van het Tibetaanse boeddhisme. Ik heb altijd uit een zo zuiver mogelijke motivatie gehandeld en dan wordt iedere activiteit een daad van Dharma.”

U hebt ook gezegd: ‘religie bestaat voor ons niet: wij bestaan voor de religie’.

“Ja dat geloof ik zeker! Er zijn mensen die zeggen, dat boeddhisme geen religie is, maar een geesteswetenschap. Ik geloof dat ze gelijk hebben. Bidden alleen is niet voldoende. De hoofdzaak is training, het disciplineren van de geest.
“En verder, of iets nu religie heet, of filosofie, of ideologie, het moet een zeker voordeel hebben voor de mens. Dat is het doel.”

Wat denkt u van de communistische ideologie? De Westerse kapitalisten…

“Imperialisten, bedoelt u. Haha… dat is nog erger dan kapitalisten, zeggen ze!”

of… imperialisten maken zich druk over het ‘ik’. Boeddhisme en marxisme houden zich in beginsel allebei met ‘de ander’ bezig.

“Ja, in mijn idee kan het boeddhisme, en zeker het mahayana boeddhisme, met de oorspronkelijke gedachten van het marxisme heel goed worden gecombineerd. Maar dan praat ik over het echte marxisme en niet over de ‘ideologieën’ van de zogenaamde communistische landen. Dat werkt absoluut niet.”

Handjeklap

Vanuit zijn stoel kijkt hij uit over het vlakke land dat aan de voet van de heuvels van Dharamsala ligt te stoven onder de Indiase zon. De Bougainvillea groeit bijna door het raam naar binnen. Aan de andere kant zijn monniken bezig met hun training in dialectische discussies: levendige debatten met veel felle gebaren – een soort handjeklap op de veemarkt maar met een hoger onderwerp van onenigheid.

De dertiende Dalai Lama zei: “Er bestaat geen vrij moment voor mij, geen tijd voor plezier”. Kan de huidige Dalai Lama zich wel een vrijetijdsbesteding permitteren?

Hij schatert het uit. “Slapen!” zegt hij. “En lezen, en ook bloemen, tuinieren.” Hij maakt een korte beweging van schoffelen.

Daarna staat hij op, en biedt mij een kata (zijden sjaal) aan ten afscheid. Ik voel me vereerd dit geschenk te ontvangen uit de handen van de 67ste reïncarnatie van Chenresi, de Boeddha van de genade. Zelf heeft hij gezegd dat, als de wetenschap zou aantonen dat wedergeboorte niet bestaat, hij dat zonder moeite zou kunnen aanvaarden.

Hebt u er in uw hart dan zelf nooit aan getwijfeld of u een reïncarnatie bent van een Boeddha?

“Er zijn verschillende niveaus van wedergeboorte”, zegt hij zonder aarzeling. “Ik ben zonder twijfel één van de reïncarnaties die de zegen van zijn Meerdere heeft gekregen.

“Dat is wat ik geloof, daar twijfel ik niet aan.”