Bergbeklimmen – topsport met bewuste risico’s

NRC Handelsblad 20-8-1977 – Vandaag is een expeditie van de Koninklijke Nederlandse Alpen-Vereniging naar Nepal vertrokken om de meer dan 8000 meter hoge Annapurna te beklimmen en om het 75-jarig bestaan van de KNAV te vieren. Hoe een bergklimmer zich voelt, waarom hij welbewust grote risico’s neemt, vertelt Cas de Stoppelaar in een artikel, dat het derde is in de serie over Nederlandse en door Nederlanders beoefende zomersporten.


***


In een schijnbare doodsstrijd grijpt de klimmer om zich heen. Boven hem in de loodrechte rots zit een duidelijke uitstulping, waaraan hij zich zou kunnen optrekken, maar hij blijkt te kort om erbij te kunnen. Het is zeer warm aan de wand. Over zijn voorhoofd loopt langzaam een druppel zweet zijn linkeroog in, maar hij heeft geen handen vrij om te wrijven. Hij heeft ze hard nodig om het contact met de rots niet te verliezen.

Zijn voeten staan op een heel smal richeltje, waarop een bosje Edelweiss een plezierig bestaan zou kunnen leiden, maar waarop hij zich te groot en te log voelt. Hij merkt hoe hij langzaam, heel langzaam de controle over zijn ledematen gaat verliezen. Zijn kuiten trillen, zijn handen beven, zijn vingers graaien wanhopig over het gladde gesteente, op zoek naar houvast. Zijn lippen trekken uiteen tot een starre grimas, en hij vloekt hartgrondig, wat niet mag verhinderen dat hij roemloos toe moet geven aan de zwaartekracht… hij sort neer… boem! Twee meter staat hij op de grond.

Het kan ook sierlijker. Hóóg boven in de rots staat een andere, zeer ervaren klimmer. Kalm tuurt hij vanaf zijn riskante standplaats naar de marmergladde passage, waarover hij zich slinks een weg weet te banen. Zijn hele houding ademt controle en overwicht. Hij leunt een beetje achterover en overlegt rustig met zijn medeklimmer hoe verder te gaan. Op zijn hoofd draagt hij een helm, zijn vege lijf is in een nylon klimgordel gesnoerd. Hij is vastgeknoopt aan een touw, dat via een pen in de rots naar onderen loopt, naar zijn metgezel, die hem voor vallen kan behoeden. Op zijn billen rammelen vele aluminium haken en beugels, een touwladdertje en een hamer.

Mijnwerkers

In vol ornaat lijkt het of hij zich heeft toegerust om hongerende mijnwerkers te gaan bevrijden uit een ingestorte schacht. Maar het is een sport, dit rotsklimmen. Hij oefent in Dinant, aan de rotsen langs de Belgische Maas, waar hij samen met veel andere klimmers voor een kleurige decoratie van het grauwe gesteente zorgt. Hij oefent nu voor de grote tochten in de Alpen. Als felbegeerd hoogtepunt ooit misschien een winterbeklimming van een huiveringwekkende noordwand.

Later hoopt hij mee te gaan op een expeditie naar de hoogste toppen van de aarde, in de Himalaya of de Andes, waar hij zich door ijle lucht een ademloze weg naar het dak van de wereld wil vechten. Dan, als hij wat ouder wordt en de ergste vorm van Sturm und Drang uit zijn botten is geweken, zal hij terugkeren tot de oude stiel van de lange klassieke tochten: heerlijk klimmen, genieten van zijn taaie conditie en de schoonheid om hem heen.

Het alpinisme stamt uit 1785, toen de Mont Blanc voor de eerste keer werd beklommen door Paccard en Balmaz. Als sport sluimerde het tot het midden van de vorige eeuw. Een plaatsje als Chamonix werd vrijwel uitsluitend bezocht door kunstenaars, die veilig ver van sneeuw en ijs op zomerse terrassen de grootsheid van de bergen met penseel en pennestreek bezongen.

Alpinisme kwam pas goed tot leven na de dramatische ontmaagding van de Matterhom in 1865 door Edward Whymper, die samen met de twee Taugwalders als enige dit avontuur overleefden.

De techniek van het klimmen ontwikkelde daarna snel, in gelijke tred met het materiaal. Nu is geen berg meer te hoog, geen wand meer de steil, geen nacht meer te koud en geen lucht meer te ijl om een klimmer te weren.

Evolutie

Wat is het merkwaardig dat de mens, die in de loop van miljoenen jaren evolutie kans heeft gezien om uit de bomen neer te dalen en verder te leven op de platte grond, nu weer de neiging vertoont om het horizontale met het verticale te verwisselen.

Dat besef je des te intenser wanneer in de Alpen de nacht nog maar net is gevallen en de wekker het vredige dromen verstoort om je op te jutten voor een verre tocht en je het moment vervloekt dat het waanidee om te gaan “klimmen” in je hersenpan heeft post gevat.

Er is geen terug meer mogelijk. Je moet. Voort en omhoog, is het motto. Dat is even onwrikbaar als de berg, en tegelijkertijd ook het meeslepende van het klimmen. Al zwoegend komt er een rustgevend gevoel dat het allemaal zo moet zijn en dat het goed is. De wereld om je heen krimpt in elkaar tot een “ik, hier en nu” gevoel. Een zeer directe betrokkenheid met de paar meters en seconden vlak vooruit.

Vreemd genoeg ontstaat na verloop van tijd vanuit deze beklagenswaardige positie een masochistisch plezier, dat sterker wordt naarmate het doel van het geploeter, de top, dichterbij komt. En oh!, het intense genot als je boven bent. Dan besef je het “waarom” van al dat klimmen.

Waarom

Waarom? Toen men ooit aan Mallory, de legendarische Everest-bestormer uit de jaren twintig, vroeg waarom hij die berg met alle geweld wilde beklimmen, antwoordde hij de historisch geworden woorden: “Omdat hij er is”. De reden van alle klimzucht moet welhaast een soort van heimelijke doodsverheerlijking zijn. Hoe extremer het alpinisme, en dus hoe gevaarlijker, de te duidelijker is dit. Het is een bewust opzoeken en opwekken van risico’s, die vervolgens met intelligentie, kracht, techniek en hulpmiddelen weer zo klein mogelijk wordt gemaakt. Het is het creëren van een spanningsveld tussen jezelf en de natuur. Het is het uit zijn tent lokken van het noodlot. De fletse wangen van het dagelijks bestaan geef je zodoende wat kleur.

„Ik beoefen extreem alpinisme om mijn uiterste grenzen te leren kennen. Leren leven met de spanning. Het lijden overwinnen, dat is zalig,” zegt één van Nederlands bekende klimmers.

Ethisch réveil

Pure esthetici dreigen zich mee te laten slepen tot een bijna naturistische ethiek, wanneer zij zich verzetten tegen het slaan van zekeringshaken in de rotsen: “Ik vind dat je de rots in zijn natuurlijke staat moet bedwingen”. Het éthisch réveil onder de alpinisten. Geef de natuur ook een kans.

Uit een andere hoek een meer rationeel geluid: “Overdrijven van de ethiek leidt tot een onevenredige toeneming van het gevaar. Ethiek is mooi, maar het moet geen mensenlevens kosten!” Geen mensenlevens. Is er dan toch geen sprake van een heimelijke doodsdrift?

Misschien is het wel anders: zelf vernietiging, ook al is het gesublimeerde verlangen daartoe nog zo elegant ingekleed, is uiteindelijk iets dat indruist tegen de gezonder eerzucht van de meeste alpinisten. Emotionele klimdriften zijn waarschijnlijk, zoals vele andere aberraties van denken en doen, terug te voeren op een ongelukkige jeugd. Misschien is ook in het foetale stadium wel iets mis geweest met de stand van de vrucht opzichte van het horizontale vlak.

Gelukkig houdt de wetenschap sinds kort in volle ernst met verschijnsel alpinisme bezig laat nu al enig licht schijnen, getuige de laatste stelling bij proefschrift van een psychotherapeut.

“Het blijkt vaak dat de van bepaald gedrag te vinden i de vroeger moeder-kind relatie. Bij onderzoek naar wat mensen brengt om bergen te beklimmen is het relevant na te gaan of alpinisten in emotioneel opzicht moeders hebben gehad”.

De uitspraken in dit artikel zijn ontleend aan de Berggids, tijdschrift van de Koninklijk Nederlandse Alpen-Vereniging. De aangehaalde stelling is uit het proefschrift ‘Een introduktiekursus voor psychotherapie’ van A.M.H Stufkens (Utrecht, 1977).

—— —— —— —— —— —— —— —— kader —— —— —— —— —— —— —— —— —–

Alpinisme is een van de weinige sporten waarbij geen spelregels bestaan; waaraan geen wedstrijdelement is verbonden. In de bergen kan men niet ‘winnen of verliezen’, al worden de laatste tijd en daar wel eens ‘klimwedstrijden’georganiseerd, waarbij deelnemers een bepaald traject m afleggen tegen de klok.

Er is in klimmerskringen wel prestatiezucht merkbaar, maar de meeste alpinisten gaat het toch vooral om de natuur en niet om de punten.

Er zijn in Nederland twee verenigingen: de Nederlandse Bergsport Vereniging, (NBV), oorsprong een onderafdeling van de Oostenrijkse Alpenvereniging, en de Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging (KNAV), die dit jaar vijfenzeventig jaar bestaat en ter ere waarvan zojuist een expeditie naar Nepal is vertrokken om de 8091 meter hoge Annapurna te beklimmen.

De contributie van beide verenigingen is ƒ 35. In deze verenigingen is het mogelijk om in georganiseerd verband bergsport te beoefenen. De NKBV legt van iets meer de nadruk op bergwandelen en de KNAV meer op klimmen.

Wat kost klimmen? Bij een wandeling heeft men niet veel meer nodig dan een paar goede schoenen en warme kleren.

Wil men zich met alpinisten op hoger niveau bezighouden, dan moet de uitrusting uitgebreider zijn. Een volledige uitrusting bestaat uit een touw, een zekeringsgordel, goede schoenen, kleren, klimhaken, helm en dergelijke. Dit komt alles bij elkaar op enige honderden guldens.

Als men bovendien volledig self supporting gaat rondtrekken zijn een tent, slaapzakken en andere kampeerspullen (lichtgewicht) onontbeerlijk. Een kostenopgave daarvan is niet te geven: het hangt volledig af van wat men voor ogen heeft met het klimmen.