Professor Michael Ruse: “Onze et­hiek is gewoon geëvolueerd, net zoals een penis.”

NRC Handelsblad 29-3-1986 — Wat is goed, wat kwaad? Wie kan zich opwerpen als scheidsrechter sinds God dood schijnt te zijn? Aan welk gezag kan de twijfelende mens zich nog vastklampen sinds ook degenen die boven hem zijn gesteld zich steeds vaker schuldig blijken te maken aan onoorbare praktijken, malversaties en corruptie? Zijn normen langzamerhand abnormaal geworden en is ethiek ouderwets?

“Het individu ziet hoe een slecht mens na allerlei misdaden en wreedheden plezierig verder leeft en zonder dat hem iets in de weg wordt gelegd deze wereld weer verlaat. Hij ziet hoe de verdrukte zijn leven vol lijden voortsleept naar het eind, zonder dat zich ooit een wreker, een vergelder laat zien,” moest Schopenhauer al constateren.

Hoe goed of kwaad is on­ze inborst? Volgens sommige biolo­gen is hij helemaal niets; en is ethiek slechts de collectieve illusie van de menselijke soort.
Een interview met Michael Ruse, hoogleraar in de ethiek aan de Uni­versiteit van Guelph, On­tario, over de evolutie van ons waardenbesef, Darwin, God en de zelf­zucht van onze genen.

***

1986-03-29 Michael Ruse, Goed & KwaadBij de rondvraag na de lezing van Michael Ruse aan de VU te Amsterdam, waarin hij het gehoor zijn visie op de biologi­sche ontstaansgeschiedenis van ethiek had toegeworpen, verhief zich een krachtige spreker ach­terin de zaal. Het was de bioloog Robert Trivers, bekend gewor­den door zijn theorie van het “re­ciprook altruïsme”, een neiging van dieren om elkaar te helpen in de hoop ooit teruggeholpen te worden, waardoor zij zich een betere positie verwerven in de “struggle for life”.

Trivers had zich duidelijk boos gemaakt. Hij riep op luide toon: “And you think there is no pro­gress in evolution?!

Vervolgens citeerde hij de laatste alinea uit Darwins The Origin of Species: “Er is een zekere groots­heid in deze levensopvatting, vol­gens welke alle krachten oor­spronkelijk door der schepper in een paar vormen zijn ingeblazen of misschien maar in één; en in de gedachte dat, terwijl de aarde rond is blijven draaien volgens de vaste wetten van de zwaarte­kracht, eindeloos veel prachtige en wonderlijke vormen zijn ontwikkeld en nog steeds worden ontwikkeld vanuit zo”n eenvoudig beginpunt.”

Cambridge

Twee weken later, Cambridge, Engeland. Het vriest en de monumentale Colleges liggen te rillen onder een strakblauwe hemel. Fontei­nen huilen bevroren tranen.

Michael Ruse, een enigszins gezette figuur, doceert hier tijdens een sabbatical year. Hij huist in een kleine kamer in een Gotisch museumpje, gelegen aan een smalle straat. Ruse staat erop voor het interview een “pub-lunch” te genieten, overgoten met een teiltje lauw bier. Dat is zijn gewoonte, zeker nu het vrij­dagmiddag is en hij bovendien morgenochtend vroeg op het vliegtuig stapt naar Canada, waar hij in zijn normale leven hoogle­raar in de ethiek is aan de Uni­versiteit van Guelph, Ontario. Hij reist veel, niet in de laatste plaats als hoofdredacteur van het nieuwe, door D. Reidel in Dord­recht uitgegeven tijdschrift Biology and Philosophy.

Ruse heeft een zekere faam op­gebouwd met zijn ideeën om­trent “De evolutie van ons begrip van Goed en Kwaad”. Hij schreef samen met Harvard-professor Edward Wilson, die tien jaar ge­leden de sociobiologie (her)ontdekte, een artikel in de New Scientist. Daarin staat dat onze moraal uitsluitend bedoeld is om onze overlevingskansen te verhogen, en dat de zedenleer dus Darwiniaans geduid moet worden. Er is geen goddelijke in­spiratie, geen kosmisch besef van wat hoort en niet hoort.

Dat klinkt wat kaal. Doen wij “goed” omdat onze biologische aard dat voorschrijft? Zijn onze genen zo “selfish” (Dawkins) dat ze ons “altruïstisch” (Hamilton) maken om zich te vermenigvuldi­gen?

Is er geen universele schaal waarin zonden gewogen worden? Nee, zeggen Ruse en Wilson.

Herbert Spencer

— Engeland is het land van Darwin, maar ook van Herbert Spencer, de denker achter het Sociaal Darwinis­me, het klasse-bewustzijn waar men hier nog steeds onder gebukt gaat. Spencer geloofde wel in vooruitgang; in evolutie.

Ruse: “Jazeker, de ontwikkeling van amoebe tot mens, from savage to Englishman! Midden vorige eeuw kwam er in Engeland een discussie op gang over de relatie tussen evolutie en ethiek. De mensen voelden dat het christendom niet langer de basis kon vormen van onze mo­raal. Als God niet achter de Bergrede staat, wie dan wel? Spencer zei dat we het antwoord in de evolutie moesten zoeken. Dat werd bekend als het ‘Sociaal Darwinisme’, hoewel het minder met Charles Darwin dan met Spencer te maken heeft.

“Spencer propageerde een morele en politieke laissez faire filoso­fie. Als de lagere klassen het moeilijk hadden was dat niet wreed, nee, dat was juist goed, omdat toegeeflijkheid jegens hen op de lange duur nog wreder zou blijken. Het paste in zijn beeld van struggle for life: als we niet nauwgezet de wetten der natuur volgen zal groot leed ons deel­achtig worden.”

— Edward Wilson vindt dat toch nog steeds?

“Zoals ik zei: het is een zeer his­torisch beeld, maar ik denk dat Wilson bepaalde trekjes van dit denken heeft overgenomen. Hij heeft aan zijn muur in Harvard een foto van Darwin en van… Spencer. Maar ik zelf ben het er niet mee eens.”

— Vroeger wel?

“Nee, ook niet. Vooral omdat ik denk dat de evolutie niet pro­gressief is. Ik ben er ook niet van overtuigd dat evolutie intrinsiek een bloedige strijd om het be­staan betekent waar speciaal de lagere klassen onder te lijden hebben.”

— U zei in Amsterdam dat u een heel eind met Wilson mee kon gaan, maar niet wat betreft ethiek.

“Dat was vroeger, ook zo. Maar ongeveer vijf jaar geleden, mede onder invloed van de geschriften van Wilson zelf, ben ik dat an­ders gaan zien. Waarom? Omdat ik het idioot begon te vinden om enerzijds aan te nemen dat de evolutie – ook de menselijke – zo ontzettend belangrijk is, maar dan niet de belangrijkste mense­lijke eigenschap – zijn ethische natuur in verband met de evo­lutie te zien.

Bloedige strijd

“Mijn ideeën zijn gedeeltelijk door de sociobiologie geïnspi­reerd. Evolutie is niet altijd een bloedige strijd om het bestaan. Ik besefte dat in feite evolutie juist ook samenwerking tot stand kan brengen. ‘Altruïsme’, zoals biologen dat noemen, met als re­sultaat een aantal bewonderens­waardige morele gevoelens.

“Een tweede punt, moeilijker, subtieler en belangrijker: wat de traditionele evolutionisten probeerden te doen is een rechtvaar­diging voor de moraal zoeken. ‘Waarom moeten wij moreel zijn?’ Ik geloof al lang niet meer dat ik dat moet zijn omdat – zo­als christenen zeggen – God het wil. Ik geloof nu dat ik moreel wil zijn omdat de evolutie dat ‘wil’.

“Ik stel nu, dat het vraagstuk door christenen zowel als door traditionele evolutionisten fundamenteel fout is geformuleerd. Ze delen de misvatting dat ethiek of moraal iets is dat een rechtvaar­diging vereist. Wat ik uiteinde­lijk te zeggen heb is: onze et­hiek is gewoon een geëvolueerde verworvenheid, zoals armen en benen en penissen en vagina’s. Het is de zoveelste aanpassing van onze soort aan de omgeving en hoeft niet gerechtvaardigd, niet beredeneerd te worden. Het is er om onze sociale verworven­heden verder te smeren.

“En dan zeg ik met nadruk: de enige manier waarop de biologie ons kan laten samenwerken is door ons het gevoel te geven dat moraal iets is dat het juist niet is. Als wij het gevoel zouden heb­ben dat moraal een soort trucje is om ons zover te krijgen dat we samenwerken, dan denken we: ach waarom? Why bother? Nee, het doet ons geloven dat wij, on­derworpen zijn aan een objectie­ve, goddelijke, morele code. En daarom is de moraal zo geslaagd als instrument.”

— Goed en kwaad is dus een illusie?

“De evolutionist erkent, of zou moeten erkennen, dat moraal een illusie is. Waarmee ik niet wil zeggen dat dat betekent dat we nu met z’n allen de straat op kunnen stormen, roven, branden en verkrachten en het allemaal niks geeft. De basis van de moraal is illusoir. Ethiek is de collectieve illusie van de menselijke soort.”

Kant

— Zoiets zei Kant ook: ethiek is nood­zakelijk voor de mens maar zij bestaat niet Wat bestaat er wel? Ge­looft u bijvoorbeeld in wiskunde als objectieve maat in de natuur?

“Het is niet aardig mij te laten beweren dat, omdat ik zeg dat de moraal illusoir is, wiskunde dat ook zou zijn. Ik accepteer de exacte wetenschappen, waaron­der de wiskunde, als het enige tastbare en zekere dat wij men­sen hebben. Al het andere is gec­onstrueerd, een uitvloeisel daar­van, waaronder ook de ethische normen die we hebben.

“Daarnaast ben ik er niet geheel van overtuigd dat de wiskunde de onwrikbare platonische – zo je wilt goddelijke – geldigheid heeft die wiskundigen er zelf graag aan willen toekennen. Ik ben volkomen bereid om het be­staan van een stoffelijke wereld te aanvaarden, ik ben even bereid om in te zien dat dit alles onderworpen is aan regels en wetten, en dat het voor ons goed is om te geloven dat wij een mo­raal hebben – maar ik geloof niet dat er een uiteindelijke, objectieve, grondslag voor de wiskunde bestaat, net zo min als ik vind dat er een uiteindelijke rechtvaardiging van de ethiek be­staat.”

Twee jaar geleden schreef Ro­bert Axelrod in zijn boek The Evolution of Cooperation dat ‘samenwerking’ spontaan kan ont­staan. Hij maakt dit aannemelijk aan de hand van een computerspelletje op basis van het zoge­naamde ‘Prisoners Dilemma’, een soort boter-kaas-en-eierenversie met egoïsme en altruïsme, twee belangrijke drijfveren in de evo­lutiebiologie. Het meeste succes had een bepaalde strategie, Tit for Tat geheten. Tit for Tat is een bij uitstek opportunistisch ‘Oog om oog, tand om tand’ pro­gramma: wat de tegenstander doet, doet Tit for Tat gewoon te­rug. Tit for Tat vergaarde na veel rondes de meeste punten.

— Maakt zo’n mathematische, van alle emoties ontdane benadering van een bepaalde moraal het niet aanneme­lijk dat er toch iets als een objectie­ve grondslag voor bestaat?”

“Ik ken Axelrod’s werk. Het lijkt me heel verklaarbaar dat de menselijke ethiek op deze manier geëvolueerd zou zijn.”

— Maar lijkt het niet verbazend veel op wat er ‘in het echt’ gebeurt?

“Dat mag u verbazen, maar mij niet! Een speltheorie en een com­puter zijn door mensen ontwor­pen, dus doen zij menselijke din­gen. Programma’s en theorieën bestaan niet in absolute zin, ze volgen onze instructies.

“Het belangrijke van Axelrods werk is dat hij zegt: we hebben twee redelijke wezens en er is een conflictsituatie – wat is de strategie waarmee ze beiden hun eigen belangen kunnen maximali­seren? Ik vind het goed dat dank­zij zijn werk ook niet-biologen zich serieus met deze zaak gaan bezighouden.

Taart

“Wanneer wij samen vijf stukken taart moeten delen kan ik probe­ren ze alle vijf op te eten, maar dan loop ik – als u sterker bent – ook de kans dat ik niks krijg. Ik kan ook denken: we delen ze, ieder twee, en de derde zien we dan wel. Dat is altruïstisch, zou je zeggen. Maar ik noem het lie­ver ‘altruistisch’ tussen aanha­lingstekens, om duidelijk te ma­ken dat het hier een functioneel principe betreft, dat als doel heeft ons ‘fitter’ te maken voor de ‘survival’.

— Reciprook altruïstisch taart eten…

“De vraag hierbij is, waarom heeft de natuur het zo gedaan? Waarom zijn wij altruïstisch ge­worden? Waarom offeren wij ons op voor onze kinderen, onze fa­milie? Hamilton heeft daar in de biologie goed werk aan verricht. Door altruïsme in de familie be­voordelen we de individuen met wie we bepaalde genetische eigenschappen delen. Wij zijn ‘altruïstisch’, maar onze genen zijn zelfzuchtig, die willen zich vermenigvuldigen.

“Dit altruïsme kan op twee ma­nieren tot uitdrukking komen. Zoals bij de mieren, volledig ge­netisch vastgelegd, hard wired, met als voordeel: stabiel en func­tioneel, maar met als nadeel: niet in staat af te wijken van het inge­bakken patroon. Als er iets on­verwachts gebeurt, hebben ze evenmin als een robot een pas­send antwoord. De dood kan het gevolg zijn, maar mieren zijn relatief goed­koop te produceren en dus geeft dat niet.

“Wij zijn duurder, en dus flexi­beler. Een aantal eigenschappen ligt genetisch vast, andere leren we. Wij handelen volgens bepaal­de aangeboren patronen, epigenetic rules zoals die heten. Als wij die regels niet zouden hebben, en bijvoorbeeld net als een ou­derwetse schaakcomputer iedere zet van tevoren zouden moeten overdenken en beredeneren, zou ons kind al lang overreden zijn door de aanstormende auto. Dus rennen we ‘impulsief’ de straat op om het te redden. Dat is ge­netisch vastgelegd altruïsme. Wij noemen dat ‘goed’. Volgens de­zelfde regels vermijden wij in­cest, dat noemen we ‘slecht’. Dit besef van goed en slecht is uit­eindelijk bedoeld om betere kan­sen tot overleven te scheppen, om ons genetisch materiaal een zo groot mogelijke kans te geven overgeërfd te worden.”

— Ik vind dat je, als je je zelf een goed mens vindt en tracht je verworvenheden te verspreiden, terecht van voor­uitgang kunt spreken.

“Vooruitgang is een tweeslachtig, onduidelijk woord. Ik bestrijd niet dat een mens gecompliceer­der is dan een amoebe. Maar dat is vanuit een menselijk standpunt bezien. Vanuit het Darwinisme gezien…”

— …is Aids geslaagder, want die ver­spreidt zich nog sneller over de aar­de.

“Precies, Aids is veel succesvoller dan mensen. En niet beter of slechter. Of hoger of lager. Het springt van de ene mens op de andere… een biologische succes story.”

Proto moreel

— Nu de moraal ook een duidelijk ge­val van evolutie is en gelijk staat aan alle andere verworvenheden, waar blijft ons verschil met apen dan? Ik had gehoopt tenminste nog een zedelijke inborst over te houden, om mij te onderscheiden van echte primaten.

“Ik kan me voorstellen dat apen een soort – laten we het heel voorzichtig omschrijven – een soort proto-moreel gedrag heb­ben. Zij vertonen gedrag dat lijkt op het onze en dat zal wel in de genen vastgelegd zijn, eerder dan in God.”

— Nu de praktijk Wat moet ik van de kruisraketten vinden, nu ik weet dat mijn ethisch denken en doen toch al vastligt?

“Wij leven in een tijd dat er tech­nologisch en sociaal zeer snelle veranderingen optreden…”

— En onze genen honden die evolutie niet bij…

“Ik denk dat de biologie geen adequaat handvat biedt bij het beoordelen van een probleem als het wel of niet opstellen van kruisraketten.”

— We leven dus in een post-evolutio­naire moraalcrisis. Hoe klinkt dit?

“Dat klinkt héél gewichtig!”

Vrije wil

— Wanneer mijn zedelijk handelen ge­netisch is vastgelegd, hoe zit het dan met mijn vrije wil?

“Ik geloof niet dat wij een vrije wil hebben waarmee wij morele normen kunnen kiezen. Ik denk dat die genetisch zijn vastgelegd. Ik denk niet dat wij zélf kunnen uitmaken of wij onze naaste al dan niet liefhebben als ons zelf.

“Maar ik geloof óók niet dat wij marionetten zijn, en dat onze genen van minuut tot minuut uit­maken wat we wel en niet doen. Soms gedragen we ons helemaal niet moreel! We zijn genetisch gedetermineerd in die zin dat we twee armen en twee benen heb­ben, maar het ligt niet genetisch vast dat we van Amsterdam naar Rotterdam willen lopen. We zou­den ook bij Utrecht kunnen uitkomen. Of de fiets nemen. Het genetisch vastgelegde deel reikt tot de armen, benen en het even­wichtsorgaan waarmee we op die fiets kunnen blijven zitten.”

— Is het hebben van vijf vingers genetisch vastgelegd? Ja toch?

“Dat is een strikvraag en het goede antwoord luidt: nee, dat is het niet, want in een omgeving met veel slagersmessen is het gemid­delde aantal vingers per hand be­duidend minder dan vijf. Maar ik blijf er desalniettemin bij: het groeien van de baard is genetisch gedetermineerd, maar het heb­ben van een baard is een kwestie van vrije wil.”