Palaeontoloog Richard Leakey: “In mijn vak worden grote fouten gemaakt.”

NRC Handelsblad, 8-3-1988 — Het luisteren naar een lezing van de paleontoloog Richard Leakey is een plezierige ervaring. Hij is een charmante persoonlijkheid, en hoewel zulke maatstaven in de wetenschappelijke omgangsvormen geen rol van betekenis mogen spelen, is het tijdens zijn voordracht in het Klein Auditorium te Leiden zeker meegenomen.

***

Richard LeakyLeakey mist alles van de boekenwurm: hij oogt gezond en bruin verbrand, vertelt meeslepend over onze vroegste voorouders en is helder waar het gecompliceerde probleemgebieden betreft. Op uitnodiging van dr. L.J. Slikkerveer, secretaris van de Landelijke werkgemeenschap Afrika, kwam hij een dagje uit Kenya overgevlogen om de jaarvergadering van deze werkgemeenschap met wetenschappelijk glamour op te sieren.

Leakey, die tussendoor nog lunchte op Huis ten Bosch (hij kent het koninklijk paar persoonlijk) haalt meteen fris van de lever de bezem door de ‘nomenclatuur’: “Voor het einde van deze eeuw”, spreekt hij met duidelijk gevoel voor presentatie, “zullen de diverse taxa die nu nog gelden, zoals Australopitecus, Homo, diverse mensapenfamilies die op twee benen liepen, tot één geslacht zijn teruggebracht: het genus Homo.

“In die nieuwe situatie zijn onze directe voorvaderen en naaste verwanten als soorten binnen het geslacht Homo gerangschikt naast onze eigen soort sapiens. Binnen de soort Homo sapiens vallen dan ook de ‘stadia’ erectus en habilis, die volgens mij dan geen soorten of zelfs ondersoorten meer vertegenwoordigen, maar gewoon evolutionaire voorboden zijn in de ontwikkeling van de moderne mens.”

Klaroenstoot

Het ijltempo van Leakey’s bezoek liet helaas geen mogelijkheid open om over deze klaroenstoot een kritische vraag te stellen, maar zijn ouverture biedt voldoende stof tot overpeinzing. ‘Apen worden mensen’ is in zijn algemeenheid een geaccepteerd gegeven, zij het hier wat slordig geformuleerd.

Maar Leakey scherpte het in zijn toespraak aan: sommige (vroegere) apen zijn mensen. Is dit zo? Of liever: is deze (kunstmatige) familiehereniging iets waard? Het zou wellicht de chronische naamsverwarring wat minder maken en het zou een beter beeld van de onderlinge relaties schetsen. Afgezien van deze ‘administratieve’  voordelen blijven de biologische verwantschappen natuurlijk hetzelfde. In emotioneel opzicht zou het nieuwe geslacht Homo met Broeder Aap erbij onze innige familieverhoudingen benadrukken – het DNA van een Chimpansee is per slot van rekening voor 99.8 procent hetzelfde als van een mens. En we hoeven ons toch niet te schamen? We worden door een nieuw familieverband heus niet meer aap dan we al zijn.

Maar wat is nu precies een ‘stadium’, zoals Leakey dat noemt? En wat is het verschil met een ‘soort’? In termen van evolutie is een soort een moeilijk hanteerbaar begrip. Soorten zijn het product van stadia. Soorten zijn evenals stadia tijdgebonden, zij komen uit elkaar (of uit een gemeenschappelijke voorouder) voort. Een beschrijving van alle soorten op een bepaald moment in de wordingsgeschiedenis van het leven op aarde is een momentopname, een dwarsdoorsnede door de tijdstroom waarin soorten ontstaan, splitsen, uitsterven en evolueren. Een beschrijving van soorten op een bepaald tijdstip inde evolutie is als één beeldje uit een film. Er komen spelers bij, er vallen spelers af. Onze kennis over het ontstaan van de mens komt overeen met tien wazige beelden uit een urendurende documentaire en maar raden wie het met wie heeft gedaan.

Dit wazige beeld (van soorten en stadia) is één probleem, maar bijna belangrijker is nog dat dit beeld niet systematisch door ‘meer onderzoek’ opgehelderd kan worden. De palaeontoloog moet het hebben van vondsten, die in de meerderheid der gevallen slechts door toeval, na het investeren van enorm veel moeite, gedaan worden, en die vaak ook niet meer om het lijf hebben dan wat tanden en stukjes been, waar dan een theorie (en een lijf) omheen verzonnen moet worden.

En dan liefst een theorie op grond waarvan hij verdere fondsen kan werven, zodat de these aan tenminste een van de volgende eigenschappen moet voldoen: de vondst moet een ouderdomsrecord breken (drie miljoen jaar, liever vier miljoen jaar en dan toch al ‘mens’), of er moet een dramatisch nieuw licht worden geworpen op onze oerafstamming. De verleiding een eigen stempel te drukken is groot, en dat betekent een nieuwe naam, liefst een nieuwe soort of groep, en dus meer vertroebelingen, zowel in wetenschappelijke als persoonlijke zin.

Oermoeder

Hiermee is de spanningsboog rond. Dit alles speelt zich af tegen het decor van de emotionele vraag: waar komen wij vandaan? Is Lucy, de drie miljoen jaar oude Australopitecus uit Ethiopië, de oermoeder zoals de Amerikaanse palaeontoloog Don Johanson beweert, of is Lucy eigenlijk niet meer dan een aap, die waarschijnlijk in bomen leefde en geen werktuigen gebruikte, zoals Leakey zegt? Moet er nog een veel oudere vondst worden gedaan om de werkelijke stamvader te traceren? Ja, zegt Leakey, en deze zomer gaat hij weer graven.

Ondanks zijn voortvarende en succesvolle aanpak heeft Leakey het niet gemakkelijk. Zijn sterke punten vormen tevens zijn Achilleshiel. Wordt men als wetenschappelijk onderzoeker al niet geacht frivool te zijn, de Palaeontologie (in het bijzonder de Palaeoantropologie) is een discipline met wel opvallend veel intriges. Leakey wandelt daar op geheel eigen wijze doorheen – hij wekt achterdocht. In artikelen over Leakey, ook in deze krant, staat bijna altijd – in bijzinnen weggestopt maar duidelijk herkenbaar – dat hij eerst safari’s organiseerde voor rijke Amerikanen, alleen maar een middelbare school-diploma heeft, en zich afzette tegen de voortdurende fossielenjacht van zijn vader en moeder (de beroemde Louis en Mary Leakey). De toon van zijn critici is vaak: kan hij zich eigenlijk niet slechts beroemen op toevallige – zij het belangrijke – ontdekkingen? Of: hij ontdekt weliswaar veel, maar mist zijn interpretatie niet aan gewicht om het beeld van de gevestigde ontstaansgeschiedenis van de mens echt te verstoren?

Het is waar, Leakey ging soms in de fout. Vele schedels die hij vond hadden de neiging wat ouder uit te vallen dan ze in werkelijkheid waren. Vaak kon hij aan deze overdatering niet veel doen: fouten bij metingen worden nu eenmaal gemaakt. Een beroemd twistpunt vormde de ouderdom van ER 1470 (een Homo habilis-schedel): twee geofysici uit Cambridge bepaalden deze op 2.6 miljoen jaar, terwijl anderen tot niet meer dan 1.8 miljoen jaar kwamen. Na negen jaar wereldwijd geruzie is er tenslotte in 1982 1.9 miljoen uit de teller gekomen.

Rivaliteit

Het recente boek ‘Bones of contention‘ van Roger Lewin geeft aardige beschrijvingen van de rivaliteit die er heerst. In Leiden houdt Leakey zich keurig aan dit patroon. Hij toont dia’s van een complete aapmens – op basis van drie gevonden botjes door Johanson gereconstrueerd – en zegt snijdend: “Mijn geachte collega Johanson heeft kans gezien met dit vreselijke slechte materiaal, waarvan ik kasten vol heb in Nairobi, door te dringen in de kolommen van het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift Nature, en het moet haast wel of hij heeft daar Speciale Vrienden zitten die het voor het zeggen hebben.”

Gekuch en gemompel in de zaal. Men kijkt elkaar verrukt aan: die zit! Leakey voert aangemoedigd verder: “Ik heb toen mijn kasten in Nairobi maar eens geleegd en vond allerlei beenderen die op zich beter materiaal vertegenwoordigden dan de schamele botjes van Johanson, maar waarvan wij het niet in ons hoofd gehaald zouden hebben om hierop een artikel voor Nature te baseren”.
Weliswaar moest Leakey na herbestudering van zijn fossielen de conclusies van Johanson (aangaande de arm en beenlengte van een Australopitecus) onderschrijven, maar kwam meteen tot de ontdekking dat het genus Homo dichter bij de ‘groftandige’ vorm van Australopitecus stond dan deze laatste vorm bij de ‘kleintandige’ Australopitecus. Dat was totaal nieuw… “en zo zie je dat zo’n Amerikaanse collega toch nog van enig nut blijkt te zijn.”

Volgende dia, een schedel gereconstrueerd uit 3 losse fragmenten. “Hier ziet u ook weer zoiets: ik kan er niet genoeg op hameren dat deze bijeengeraapte schedel, die Johanson publiceerde als de schedel van een drie tot vier miljoen jaar oude Australopitecus afarensis, is samengesteld uit de resten van meerdere individuen, en niet alleen dat, naar mijn stellige overtuiging betreft het hier zelfs restanten van meerdere soorten door elkaar heen.”

Gaf zijn ouverture al stof tot nadenken, zijn slotaccoorden stemmen niet minder tot nadenken: “Het enige dat deze schedel mij leert is dat de palaeontologie weinig exact is en dat er werkelijk enorme fouten gemaakt kunnen worden. De enige hoop die ik u kan bieden is dat we er nu tenminste openlijk over kunnen praten, zonder persoonlijk te worden.”