Terugkeer der Dinosauriërs: “Iedereen vindt maar botten tegenwoordig.”

NRC Handelsblad 22-9-1984 – Nederland is nooit rijk aan dinosaurussen ge­weest: te jong. De come­back van de pre-legendari­sche giganten gaat dan ook een beetje aan ons land voorbij. Maar elders op de wereld graaft en theoretiseert men er lustig op los. Enge­land mag met recht en reden de bakermat van de herlevende belangstelling worden genoemd. Daarheen dus voor het antwoord op de vraag: wat is eigenlijk een Dino­saurus?

***

1984-09-22 Terugkeer der DinosauriersDat bot! Ik droom­de de volgende nacht dat het drie meter hoog was, met grote. knobbels aan boven- en onderzijde. Het leunde zwaar tegen een muur van een hoge, bruine kamer, waar de schedel van een Tyran­nosaurus rex op een tafel lag te grijnzen. Achter die tafel zat doctor Alan Charig, met zijn leesbril op. Hij zwaaide met een onderdeel van de Maastrichter dinosaurus en kraaide: ‘Extinc­tion, extinction!’ De Tyranno­saurus begon te giechelen en klapperde met zijn decimeter lange tanden. Het bot rammelde tegen de muur, maar deed ver­der niets.

De werkelijkheid op een grijze, Londense morgen is nauwelijks anders. Het bewuste bot is an­derhalve meter hoog en leunt in The Museum for Natural Histo­ry tegen de tafel van een secreta­resse. Het staat daar, achteloos weggezet door een paleontoloog die het even kwijt moest op weg naar de collectie fossiel gebeen­te: opgesloten in honderden kas­ten vol duizenden vondsten, waarop tientallen geleerden een heel leven verslijten. Op het mo­ment dat ik langs wandel, achter een manke bode aan, pakt de se­cretaresse net een nieuw blaadje voor haar tikmachine, over het bot heenreikend. Het staat haar niet erg in de weg, maar makke­lijk lijkt het ook niet, een dino­saurusdijbeen tegen je bureau als je druk bezig bent.

Gepeins

Curator Alan Charig, de belang­rijkste en bekendste dinosaurus-kenner van het Verenigd Konink­rijk (in competitie met Beverly Halstead uit Reading) is op het moment van mijn binnentreden in gepeins verzonken. Hij is be­zig zijn gedachten te laten gaan over een Plesiosaurus (“NOT a Dinosaur”) die op het schier­eilandje Portland aan de zuidkust van Engeland opgegraven wordt.

“A big dig,” zegt Charig.

Is paleontologie een vak van peinzen en graven, vraag ik hem.

“Er wordt de laatste jaren inder­daad in toenemende mate ge­peinsd en nog veel meer gegra­ven. Niet alleen in Mongolië — in de Gobi woestijn — en in Chi­na, en in Amerika waar negentig procent van de paleobiologen zit, en Duitsland – ook een zeer ac­tieve Dinosaurus club – en in België, maar ook in Engeland.”

Kortgeleden belde op een mid­dag een loodgieter naar het Mu­seum dat hij een tand in een gat had gevonden, “een nogal grote”, zei hij, “een paar inch lang”. Alan Charig er heen, de elementen trotserend. In een modderige kuil stond de loodgieter te wij­zen. Hij wilde in dat noodweer voor de vorm wel een spaatje in de grond steken om de pint in de plaatselijke pub te verantwoor­den, maar bij de eerste steek brak hij een groot bot doormid­den – naar later bleek een rib. Hij groef een paar decimeter verder en alles wat hij aanraakte was vele tientallen miljoenen ja­ren oud. Het bleek een reusach­tig dier, een Iguanodon-achtig wezen, van een nieuw soort.

De presse-papier op het overvolle bureau is een – uitsluitend voor deskundigen herkenbaar – onderdeel van een monster uit het Jura. Hij drukt me een stuk fos­siel gebeente uit Maastricht in handen: “From your country!”

Niet rijk

Nederland is he­laas niet rijk aan di­nosaurussen geweest. Ons land is te jong. Het Krijt is de enige dinosaurus-periode die onder Nederland als geologi­sche laag is afgezet, en toen was het hier zee. Wij hebben maar drie stukjes dinosaurus gevonden (die dus in zee waren gespoeld): het bot dat Charig in Engeland heeft (een onderdeel van Hadrosaur, een ‘Eendebek-dino­sauriër’ van 70 miljoen jaar gele­den), een tweede botje in Maas­tricht (een fragment van een on­derkaak van een Hadrosaurus) en een stukje ledemaat van onbe­kende soort dat op dit moment in het museum Natura Docet in Denekamp ligt. Drie ‘opgravin­gen’ in totaal, uit een periode van 135 miljoen jaar.

In Nederland is daarom ook voor paleontologie niets dat op een ‘dinosauruscul­tuur’ lijkt. Dat is in Engeland an­ders. Nauwelijks op Britse bo­dem zie ik overal stickers in de vorm van een verbodsbord met een soort reuzenkangoeroe in het midden en de tekst: ‘Don’t be a dinosaur’.  Er is een dinosaurus- club met activiteiten zoals speur­tochten, lezingen en wedstrijden. Men draagt in besloten kring di­nosaur suits. Er zijn dinosaurus- tassen, -jassen, -schoenen, -riem, -T-shirts, -zeep. Het blad New Scientist heeft in de brievenru­briek een levendige discussie over warm-dan-wel-koudbloedig­heid, over uitsterven ja of nee (ja), en hoe, en of dr. Alan Charig dan wel dr. Beverly Halstead ge­lijk heeft inzake een bepaalde theorie.

Stekelvarkens

Er zijn ingezonden brieven, zoals die van een verontruste professor op 8 maart: “Er wordt te veel aan­dacht besteed aan dinosaurus­sen. Waarom bemoeit niemand zich met fossiele stekelvarkens?” Antwoord van een andere des­kundige op 24 mei: “Zeker, maar als er geen dinosaurussen zouden zijn, zou helemaal niemand zich voor paleontologie interesseren.” Ze fungeren als de draak uit het sprookje dat echt is gebeurd.

De bezorgde professor heeft in zekere zin gelijk: dinosaurussen lijden aan over exposure. Hun imago is aan devaluatie onderhe­vig, ze glijden af in de richting van kinderamusement. Net als van Sinterklaas heeft de com­mercie zich meester gemaakt van deze eertijds onschuldige hobby van tien stoffige geleer­den: de heersers van Trias, Jura en Krijt zijn thans op bouwplaat te verkrijgen, in stripvorm, als fi­guurzaagmodel (de Stegosaurus), als poef en als opblaaskussentje. De jeugd tussen 7 en 11 is de doelgroep.

Dat niet alleen.

Het uiterlijk van de dinosaurus is zelfs aan mode onderhevig. Niemand weet hoe die dieren er in werkelijkheid hebben uitge­zien. Op grond van de gevonden skeletten is weliswaar een nauw­keurige omtrek te bepalen (uit­gaande van de spierbouw van een verre neef, de krokodil), maar de kleur en gelaatsexpressie van het dier blijven een gok.

Jenny Halstead tekent in het boek Dinosaurs van haar man Beverly de Tsintaosaurus met guitige blik en vriendelijke grijns in een gestreepte pyjama van roze, lindegroen en bruin, op grond van het ‘feit’ (zegt ze) dat het dier geleefd heeft in ‘open bos, en deze kleurcombinatie gaf hem de beste camouflage’. De kleuren zijn door haar gekozen uit het rijke palet van de tegenwoordige natuur, en het streepmotief is geïnspireerd op de moderne ca­mouflagetechniek van tijger en zebra – die tientallen miljoenen jaren later op aarde verschenen. Zéér onwetenschappelijk. Doel­groep: 7 tot 11 jaar.

Kalmer aan

Tekenaar Peter Snowball in Alan Charig’s boek A New Look On Dinosaurs doet het kalmer aan; zijn ogenschijnlijk verantwoorde penseelvoering kleurt de dieren van donker- tot lichtbruin, en zij stappen zonder enige vorm van artistieke overdrijving rond tussen reuzenvarens en super­grassen. Het mag dan ook niet juist zijn, maar het doet tenminste geen pijn aan de ogen.

Dat niet alleen.

Echt wild gaat het toe bij de film en in de strip. Geen dier heeft daarin zo met zich laten sollen als de dinosaurus. in de meeste films zijn ze zowel the Bad als the Ugly: de rol van the Good is daarentegen weggelegd voor een dragline (in de film Di­nosaurs), in een ander geval voor een cowboy, die in The Valley of Gwangi het monster ten slotte velt met een lans. De dinosaurus delft op tragische wijze het on­derspit in Lost World, er wordt over hem gezongen door David Bellamy, hij verschijnt als super-monster in het boek Tarzan and the Forbidden City, hij wordt door een half ontklede dame bereden in The Planet Wizard. Zijn uiterlijk is tientallen malen te grabbel gegooid, zoals door de Jugendstil-interpretatie van Wil­liam Stout.

Alleen Neave Parker, die ‘bijna foto’s’ maakt in realistische set­ting, en de Tsjechoslowaakse te­kenaar Burian hebben hun best gedaan de feitelijkheden niet te verwarren met wat de uitgever wil.

De enige keer dat een dinosaurus een heldenrol speelt is in de film King Kong versus Godzilla (1963). De laatste scènes van de film zijn hartverscheurend: King Kong heeft zojuist een helikopter vol onschuldige mensen uit de lucht gegrepen en staat op het punt een tweede te vangen die achter hem vliegt – zoals Prik­kebeen kapellen verzamelt. Om hem heen storten kathedralen en kantoorgebouwen in. Godzilla verschijnt ten tonele, blaast zijn vurige en radioactieve (!) adem in de richting van King Kong, en de wereld is gered.

En in Nederland is er van dit alles niets te merken. Er is zelfs geen echte deskundige!

De jongste loot aan de stam van actieve dinosaurkenners zijn de Japanners. Ze bereiden een overzichtstentoonstelling voor waar­toe zij een groot deel van de prachtige collectie iguanodons uit Brussel overvliegen naar Ja­pan. Een delegatie paleontologen uit Japan bezocht zojuist het Britse Museum om hun licht op te steken in deze breekbare ma­terie.

Charig: “Mijn boek wordt dus waarschijnlijk ook in het Japans vertaald.” Tevreden herschikt hij een fossiel.

Handicap

Een grote handi­cap van dinosaurus­sen is een serie voor­oordelen jegens hen, die sedert vorige eeuw is opgebouwd — en die maar moeilijk te overwin­nen blijkt.

Ze zouden dom zijn geweest, groot en log met een tweede stel hersenen ter hoogte van de staart om dit reusachtige orgaan te be­stieren. Ook waren het koudbloe­dige, trage monsters die wegzak­ten in moerassen, met kleine oog­jes op zoek naar eten, dat steeds schaarser werd aan het einde van het Krijt, waarna ze snel en roemloos uitstierven, met achter­lating van vele botten en tanden. Vrijwel al deze ideeën worden thans bestreden.

Zeker is slechts dat ze zeer groot waren, met als kampioen de Supersaurus: er is nog geen wetenschappelijke naam, want er is nog niet vol­doende onderzoek gedaan aan de reusachtige halswervel en een schouderelement – tot dusver de enige vondsten van dit dier. Supersaurus (ontdekt in 1971 door J. Jensen in Colorado) moet 15 meter hoog geweest zijn, 30 meter lang en 100.000 kilo zwaar.

Maar er waren ook kleintjes, zoals het schattige Micrapachy­cephalosaurus hongtuyanensis-­je (ontdekt in 1978) dat als een kwiek hagedisje van dertig centimeter op zijn achterpoten rondrende door de landstreken van Laiyang, Shantung in China.

Koudbloedig? Als Supersaurus echt warmbloedig was – zoals een olifant – zou het hem on­mogelijk zijn iedere dag de gi­gantische hoeveelheid brandstof naar binnen te werken om hem op temperatuur te houden, zegt Beverly Halstead. Een olifant is per dag al achttien uur aan het vijftien eten en weegt vijftien keer minder.

Aan de andere kant, zegt de Londense professor Cloudsley-­Thompson, zijn de Dinosauriërs uitgestorven omdat ze juist té warm werden in de zomers aan het eind van het Krijt, toen het

klimaat begon te veranderen. Hun volume/oppervlakte-ver­houding is zo groot dat ze niet meer afkoelden. Vandaar ook die merkwaardige uitsteeksels op dieren als Lambeosaurus, Parasaurolophus, of Corytho­saurus: geen hoorns om mee te vechten of een uitstulping om wijfjes te versieren, maar gewoon een radiator.

Log? Niet log, zo is de thans heersende opvatting. Wel groot maar toch niet onbeweeglijk. Een Tyrannosaurus, de grootste carnivoor die ooit op aarde leef­de, wordt goed geacht voor 55 kilometer per uur. Het is ook on­waarschijnlijk dat het waterbees­ten waren – de bottenbouw is er niet naar.

Dom? Wat is dom? De Hadro­sauriërs uit het ‘Montananest’ wordt sociaal gedrag toegedacht. Bovendien is iemand dom ten op­zichte van zijn omgeving. De di­nosauriërs hielden het uit van 200 tot 65 miljoen jaar geleden: 135 miljoen jaar lang, en dat is voor die tijd een intelligente prestatie.

Mensen waren er nog niet om hem het leven zuur te maken. Onze voorouder was een ratachtig wezen, dat een schuw en nachtelijk bestaan leidde; pas toen de dinosaurussen het veld ruimden zag het zijn kans schoon om zich met veel ijver op de evolutie te werpen.

Verbeelding

Niets spreekt zo tot de verbeelding als het uitsterven. Ooit moet de aller-áller­laatste Brachiosau­rus zijn lange nek hebben laten zakken.

Eenzaam zwierf hij rond. Moe en der dagen zat – aan het einde van het Krijt, op slag van het Tertiair – strompelde hij naar de oever van een moeras, zonk er kniediep in en sloot voorgoed de ogen. De zon ging op, de zon ging onder. Zwijgend telde God zijn dieren.

Iridium? Meteoren? Een kome­tenregen eens in de 26 miljoen jaar? De zondvloed? Elke onder­zoeker, verlegen om subsidie, lanceert zijn theorie.

Er zijn tegenwoordig twee scho­len: de gradualisten en de cata­strofalisten. Die laatsten putten zich uit in verklaringen vol bui­tenaardse, extravagante invloe­den en zijn zeer vindingrijk. Zij hebben de tijd mee: kosmologie is een vak waarin veel gebeurt en de theorieën zijn aantrekkelijk. De meeste paleontologen geloven momenteel in een soort ‘catastrofe’ aan het einde van het Krijt. De gradualisten menen dat het helemaal niet zo snel is afgelo­pen met de dinosaurussen.

Mis­schien hebben ze er wel tien mil­joen jaar over gedaan, na hun on­aantastbare heerschappij gedu­rende 135 miljoen jaar. Zij zeg­gen: er wordt niet genoeg opge­graven om deugdelijke tijds­schattingen te maken. Bovendien is de gevolgde redenering cirkel­vormig. Wanneer er een aardlaag wordt aangeboord waarin dino­saurusbotten voorkomen, conclu­deert men dat deze laag dus ten­minste 65 miljoen jaar oud is, terwijl aan de andere kant wordt beweerd dat dinosaurussen 65 miljoen jaar geleden zijn uitge­storven omdat ze niet voorkomen in jongere lagen.

Een ‘rek’ van een paar miljoen jaar is er zeker. Stel nu dat er 5000 soorten dinosaurussen voorkwamen en ze stierven in vijf miljoen jaar uit, dan betekent dat een uitsterven van één soort per duizend jaar. Als verdwij­ning van soorten is dat niet zo snel – sedert de geboorte van Christus zijn er veel meer dan twee soorten van de aardbodem weg­gevaagd, merendeels door men­senhand, maar dat wordt (in sommige kringen) géén catastro­fe genoemd.

Aan de andere kant geven zij toe dat het vreemd is dat er geen enkele representant van de dinosauriërs meer voorkomt. Of is de vogel een doorgeschoten sauriër? Er is veel voor te zeggen. Andere vraag, wat is eigenlijk een di­nosaurus?

Diner

Dat kwam uitge­breid ter sprake tij­dens het Diner in de Dinosaurus, dat de beeldhouwer Water­house Hawkins gaf voor enkele vooraanstaande Brit­se saurologen op oudejaarsavond 1853.

Het memorabele etentje in het Monster staat afgebeeld in een Illustrated London News uit die dagen: de uit vele duizenden bakstenen en vijftig zakken ce­ment opgetrokken Iguanodon zonder rug (die werd er een week later opgezet) ziet er uit als een reddingsboot vol drenkelin­gen. Professor Sir Richard Owen zit aan en in het hoofd, in gezel­schap van twintig ‘gentlemen’, onder wie natuurlijk de kunste­naar zelf.

Het menu was tamelijk uitge­breid, het feest nam om vier uur ‘s middags een aanvang en tien bedienden renden af en aan, het kleine trappetje op, de Iguano­don in, waar de heren zich ver­maakten onder een kroonluchter, drooggehouden door een grote tent en natgehouden met ‘Sher­ry, Madeira, Port, Moselle and Claret‘.

The Quarterly Review schrijft: “When the banquet finished in the early hours the whole party of eminent scientists could be seen climbing out of the Dino­saur and staggering across the park whilst singing the merits of mr. Hawkins’ restorations!”

De modellen van de Iguanodon, een Hylaeosaurus en een Dicy­nodont zijn thans nog te zien. Ten zuiden van Londen, bij Crystal Palace, staan ze op hun oorspronkelijke eilandjes, op-tore­nend uit het lover. De Dicyno­dont ziet er uit als een schildpad, en de Iguanodon is ten onrechte van vier kolossale voeten voor­zien (men denkt hem thans op twee achterpoten en met twee korte voorpootjes). Hij draagt een merkwaardige hoorn op zijn neus, die – zo ontdekte men la­ter – een overgeschoten deel van het skelet was waar men geen raad mee wist en die eigen­lijk een duim blijkt te zijn.

Kinderen spelen thans aan zijn voeten. Er is een speeltuintje. Het eigenlijke Crystal Palace is in 1936 afgebrand. Een pelgri­mage naar de erfenis van Haw­kins krijgt een extra dimensie door de blinde voorbijganger die mompelt: “Dinosaurussen? Om het station heen, trapje af, links, rechts, en daar staan er een paar.”

— Mr. Charig, hoeveel soorten Di­nosauriërs zijn er thans?, vraag ik.
“Ik heb geen flauw idee.”
– Hoeveel worden er per jaar bij-gevonden?
“Ik heb geen flauw idee.”
??
“Iedereen vindt maar botten en die krijgen allemaal een andere naam. Is dat dan een nieuwe soort? Waarschijnlijk niet. Met de nomenclatuur zijn we jaren achter. Het gaat héél hard met de Dinosaurussen. Iedereen is er mee bezig.”

York

Dat gebroken bot Te York.
Het staat in een hoekje van de tentoonstelling A New Look at Dinosaurs, waar niemand rond­wandelt behalve ik. Iedereen staat aan de voet van de York Minster naar het recentelijk afgebrande dak te kijken. Er is een prachtige col­lectie vondsten: eierschalen van Protoceratops (Gobi woestijn, Mongolië), een ei van een Hypsi­losaurus, dinosaurusvoetstappen, dinosaurusuitwerpselen, vele bot­ten, alles in fantastische maten.

En ook het bekende gebroken been uit de Wealden-formatie in Surrey.
Hoe heeft dát er uit gezien, een manke dinosaurus?

De tentoonstelling A New Look at Dinosaurs duurt tot 28 oktober, Yorkshire Museum. York.