Vliegent Hart – Schat Ahoy!

NRC Handelsblad 13-8-1983 — Afgelopen zondag werd er een spectaculaire goudvondst gedaan op het wrak van ‘t Vliegent Hart, een twee en een halve eeuw geleden gezonken schip van de VOC. Vrijwel onmiddellijk ontspon zich een discussie tussen het ministerie van WVC en dat van financiën over de verdeling van de opbrengst: niet minder dan negentig procent voor de Britse bergers en slechts tien procent voor de rechtmatige bezitter van de schat, de Nederlandse Staat. Maar afgezien van die discussie: de opwinding over de vondst die boven water is gekomen is er niet minder om. Twee weken geleden maakte Cas de Stoppelaar een dag mee uit het leven van John Rose, de leider van het bergingsteam. Ooggetuigeverslag van een pecuniaire reddingsoperatie.

***

Op 3 februari 1735, na een periode van ongunstige weersomstandigheden waarin ‘t Vliegent Hart en de Anna Catherina aan de rede van Rammekens hebben liggen wachten, draait de wind plotseling naar het noordoosten. Het is koud, bitter koud. Willem Gerbrantsz, de schipper van de loodsboot Mercurius die de beide Oostindië-vaarders het zeegat uit zal vergezellen en de loodsen ter hoogte van het eiland Wight weer zal oppikken, loopt klappertandend heen en weer op het halve dek van ‘t Vliegent Hart. Het is tegen twaalven. Hij mompelt een verwensing dat hij niet door wimpelvoerder Cornelis van den Horst, die samen met zijn collega Jacob de Prins van de Anna Catherina en de loodsen Andries Cornelissen en Cent Boone zit te vergaderen, even wordt binnengenood.

Hij loopt naar voren. Wat een schip! Ruim 40 meter lang, met 36 stuks geschut aan boord, ‘t Vliegent Hart is tamelijk nieuw, liep in mei 1730 van stapel in Middelburg en vertrok in december voor vier jaar naar Batavia en Ceylon. En hoe diep ligt het niet. Wat zou er als lading aan boord zitten? Voornamelijk ‘hout, steen, ijzer, kolen, kassen met coopmanschappen, geschut, kruit en een goede somma contanten boven en behalven veele goederen van waarde’ zou in een brief van 8 april 1735 worden geschreven.

Overal is volk in de weer om het schip zeilklaar te krijgen. Totaal zijn er 256 man aan boord, onder wie de belangrijke Mr. Jan Dou uit Middelburg, ‘Raad van justitie te Batavia’. Kleumend slaat Gerbrantsz zijn armen warm om zijn lijf. Terug op het halve dek loopt hij bijna in de armen van commandant Van den Horst, die druk pratend met Jacob de Prins naar buiten komt. Achter hen lopen de loodsen.
“We gaan,” zegt Cent Boone.
“Nu meteen, er is een goede wind,” zegt Andries Cornelissen. Ze lopen langs Gerbrantsz en horen niet dat hij zegt: “Maar. .. met deze wind, het tij…”
Hij ziet in de verte equipagemeester Braams aan dek komen. Braams is een belangrijk man, verantwoordelijk voor de gehele belading van het schip. Deze staat met loods Cornelissen te praten en Gerbrantsz hoort hem zeggen dat het ‘te vroeg’ is. “Dat vind ik ook”, denkt hij. Maar het bevel tot vertrek is gegeven en hij verlaat ‘t Vliegent Hart om zijn eigen hoeker in orde te brengen.

Rond tweeën varen ze uit. De zeilen bollen, de schepen hellen over bakboord en varen gezwind langs Zoutelande, waar een vierde schip, dat van Jam Lambertsen Stamper, zich in hun kielzog voegt om zodoende op loodskosten te sparen. De wind wakkert nog steeds aan en de golven worden witgekuifd teruggeblazen naar zee. Gerbrantsz vertrouwt het niet.
“Het water zou om deze tijd hier hoger moeten staan,” denkt hij. “En straks moeten we nog over de dorpel bij Deurloo.” Hij tuurt vooruit en ziet in de verte boven de zandbank het water borrelen als kokende melk. Later zou hij, na de ramp tegen de Heren Bewindvoerders van de VOC, Kamer Zeeland, zeggen ‘dat hij had afgehouden’, ten teken van zijn twijfel over het mogelijke doorvaren, maar dat geen der andere schepen had gereageerd.

Hoe laat is het? Vijf uur en al behoorlijk donker. “Ze zien het niet!” schiet het door hem heen, “die stomme loodsen”. De beide schepen stormen voort, recht op de ondiepte af. “Dit gaat mis!” Hij krijgt gelijk. Even later loopt de Anna Catherina aan de grond en vergaat vrijwel direct, ‘t Vliegent Hart, groter en steviger, stoot niet lang daarna tegen het zand.

Het ligt uren te rijen, met flapperende zeilen, maar komt tegen, negenen die avond weer vlot. Ter hoogte van het Schoneveld, waar het water tien vadem diep is, gaat het voor anker. Er zijn vele lekken, er is geen pompen aan. Vijftien minuten later gaat het schip met man en muis naar de bodem.

Jan Stamper, die evenmin als Gerbrantsz door de storm hulp kan bieden, vertelt later in een brief: “Wy zyn tussen beyde doorgezeijlt, (..) de bovenblinde van ‘t Vliegent Hart lag te slaan alsof het een vlagge was, en wel dertig man stonden op de hutte van het schip (dat lag) te stoten 1 dat het met geen drooge oogen aen te sien was…” Alle 431 opvarenden der twee schepen komen om, een enorme ramp voor Zeeland.

Op 14 april wordt schipper Gerbrantsz door de bewindvoerders van de kamer Zeeland aan een kruisverhoor onderworpen, waarin hij een gedetailleerd en waarheidsgetrouw beeld geeft van de ramp. Eerder, op 6 februari, hebben de bestuurders contact opgenomen met de Engelse duiker James Buchell — snelheid bij de berging is immers geboden want reeds op 10 februari wordt gemeld “dat vier Engelse smokkelaars omtrent het wrak hadden gesworven en gevischt”.

Buchell wilde een goede kaart hebben waarop de ligging der wrakken is aangegeven. Op 21 maart geven de bestuurders aan hun kaartenmaker opdracht om deze kaart samen te stellen. Waarschijnlijk is deze kaart, die na de ontdekking in 1975 in Leiden zo’n belangrijke rol zou gaan spelen bij het opsporen van het schip, nooit naar Engeland verstuurd.

Er werden nog twee bergingspogingen ondernomen, in de zomers van 1735 en ’36, door de Engelse duikers Mitchell en Evans. John Mitchell haalt niet veel boven water, maar hij is wellicht niet zo gemotiveerd omdat hij een riant salaris van 80 gulden per maand krijgt en slechts 6 procent van de opbrengsten. William Evans mag de helft van alle geborgen goederen houden en hij haalt veel lood, koper, touwwerk, een kanon en een anker omhoog, alles ter waarde van 600 Engelse ponden. Hij vindt ook veel wijn, en houdt daar in totaal 330 flessen aan over.

Verder zijn er geen bergingspogingen bekend. De ramp wordt in de 18de eeuw op documenten nog herhaaldelijk vermeld, de laatste maal in 1774 op een kaart van Johannes van Keulen en Zonen.

Daarna wordt het stil over ‘t Vliegent Hart en de Anna Catharina. De zee klotste voort in eindeloze deining, de tijd verstreek tot 1981, toen het wrak definitief werd gelokaliseerd. Een nieuwe periode van schatgraven brak aan.

Rolls Royce

John Rose parkeert zijn goudkleurige Rolls Royce op de kade van Vlissingen en begroet mij recht hartelijk. Zijn broer Chris, die een ‘Silver Shadow’ van hetzelfde merk bestuurt, is er vandaag niet. De twee Rollsjes trekken, behalve bij de politie die ze achtervolgt met parkeerbonnen, nauwelijks meer de aandacht op Walcheren. Sedert zij twee jaar geleden met duiken zijn begonnen zijn de gebroeders Rose goede bekenden in de cafés van Vlissingen, Middelburg en Veere.

John Rose is de eigenaar van de Engelse Kentucky Fried Chicken-restaurants, die hem geen windeieren hebben gelegd. Behalve ondernemer in fast-food is John ook partner in The North Sea Archeological Group, een ter gelegenheid van ‘t Vliegent Hart opgericht verbond tussen Rose en de Engelse advocaat Rex Cowan, een oude bekende van de Nederlandse staat.

Cowan heeft een warme belangstelling voor onderwaterarcheologie en is al eerder samenwerkingsverbanden aangegaan met de Dienst der domeinen van het ministerie van financiën, teneinde wrakken leeg te halen. De Nederlandse staat, eigenaar van alle gezonken VOC-schepen, vaart daar overigens wel bij: zij ontving tot voor kort 25 procent in contanten of natura van de goederen die worden geborgen.

Hi,” zegt John. Hij glimt van genoegen aan boord van zijn zojuist gebouwde catamaran The Flying Heart, een door hem gefinancierd prachtschip vol sonar, radar, twee zware dieselmotoren, een airlift, twee hijskranen (bijvoorbeeld om kanonnen te lichten), een rubberboot met reservemotoren, een persluchtinstallatie, allerhande duikpakken, zwemvliezen, een vrijwillige bemanning van vele duikers en een gezellige kajuit met de poster van Rachel Welch in aqualong.

Na twee jaar spitten en duiken zegt hij nog steeds veel zin te hebben, al was het project tot nog toe beslist niet kostendekkend. Zijn kippenketen loopt uitstekend, en er zijn meer gezonken schepen op de wereld, nietwaar, zoals een voor volgend jaar gereserveerd wrak in het Caraïbisch gebied. De kost gaat voor de baat uit. Ook nu nog.

Die kosten zijn niet onaanzienlijk, gelet op tijd, moeite en materiaal die door Rose geïnvesteerd worden. Alleen de brandstof voor de twee uur durende tocht vanuit Vlissingen komt hem op tienduizenden guldens per jaar te staan.

Het is tien uur, de trossen los. Het schip is gevuld met vele mensen, onder wie Bas Kist, conservator Nederlandse geschiedenis aan het Rijksmuseum in Amsterdam en de grote motor achter het wetenschappelijk gedeelte van het project, en zijn – vrijwillige – assistent Jerzy Gawronski, een student archeologie en hartstochtelijk duiker. De dieselmotoren brullen en het schip planeert met veel vertoon van paardekrachten de haven uit.

Wij passeren een zuigboot en een vrachtschip. Tengere John staat achter het stuurrad, zijn baardje vooruit, zwaar gouden versierselen om zijn polsen, nek en vingers.

Rule Britannia

De stemming aan boord is uitstekend, zeker nadat de gezagvoerder ter hoogte van Zoutelande een dundoek in top hijst met de beeltenis van Colonel Sanders, de mascotte van de Kentucky Fried Chicken. John rept zich hierna naar een onmetelijke stereoset in het vooronder, en schakelt zijn favoriete bandje in. Enkele seconden later – de zon breekt door in volle glorie, het schip danst over de zee – schalt door beide luidsprekers aan dek het Rule Britannia. Helder klinkt het lied over de golven, begeleid door vrolijk geklapper van Kolonel Sanders.

De koers is pal west, het doel is ‘the wreck‘, dat vandaag haar schatten verder zal prijsgeven ten bate van Rose, de Dienst der domeinen en de Wetenschap omtrent:
d’ Oost-Indische maatschappij, de Zenuw dezer Landen,
Die bare Kielen zendt tot aan de Ooster Stranden.

De rest van de dag gebeurt alles stipt op tijd, op de chronometer geklokt door een Engelsman die rapporten invult.

12:36 uur. Wij meren af aan de lijn die 20 meter lager vastzit aan een ijzeren kanon. De eerste duikers maken zich klaar en springen als onhandige kikkers in het zilte sop. Zij leggen een nieuwe verankering aan, want de oude is doorgesleten.

14:15. Twee duikers komen boven water met een tas vol bolbuikige wijnflessen, nog gevuld, met koperen verzegeling en al. De wijn is niet geheel meer op dronk, getuige het rapport van een proevende Brit die vorige week is langs geweest en die slechts één op de tien flessen naar sherry vond smaken. De andere hadden iets weg van bedorven camembert.
Twee aan boord aanwezige leden van het genootschap ‘De Oude Flesch’ buigen zich likkebaardend over de vondst en maken melding van het feit dat zo’n fles bij Amsterdamse antiquairs 800 gulden doet. In totaal worden er die dag tien gevonden, maar de som dat Rose hier 6000 en de Nederlandse staat 2000 gulden rijker aan wordt gaat niet op, want hoe groter de vondsten, des te lager de marktwaarde.

14:37. Het is niet alles goud wat er blinkt; ook zilver. Zeven gouden dukaten – ‘slag 1729’ – verschijnen aan dek, en glimmen nog opvallend helder na twee en een halve eeuw zout water. De zilveren munten (uit Mexico, een gewild betaalmiddel in Azië in die dagen) zijn ernstig gecorrodeerd en zullen later worden schoongemaakt volgens een ingewikkeld procedé, dat volgens Bas Kist aan mankracht en materiaal meer kost dan de munten opleveren.
Ergens aan dek wordt een gouden munt gevonden. Een grap? Wordt er onder water ook goud verdonkeremaand? Het antwoord is niet te geven; men zegt van nee. De douane in Vlissingen is trouwens zeer nieuwsgierig. Totaal zijn er – eind juli – al 300 gouden en veel meer zilveren munten opgedoken. Een ‘goede somma contanten.’

15:45. John Rose legt zijn gouden hals- en polsbanden af en tooit zich in vlammend rood rubber. Tien minuten later verschijnt hij dolenthousiast boven water en roept dat het zicht fantastisch is. Een Engelse duiker maakt de onderwatercamera’s klaar; hij plonst met 36 schietklare foto’s overboord.

16:02. Jerzy Gawronski openbaart zich als een briesende zeehond en roept boos: “Verdomme nog aan toe! Ik weet het zeker: er is geplunderd! Eergisteren lag er nog een mooie plank, en die is nu weg. Het is omgewoeld beneden!” Enige consternatie aan boord. In de nabijheid wordt een vissersvoot waargenomen die de hele dag al rondjes trekt om het Gezonken Hert. Het is de KG 8. Vist hij op vis of goud? Feit is dat veel vis graag in wrakken huist.

16:15. Texelse duiker Fub wil via de radio de KG 8 uitschelden maar krijgt een verkeerd schip aan de lijn. Rose staat aan dek en roept met een schallende alt: “Why here? He’s got the whole bloody sea for himself!” Ard, een gebruinde duiker uit Vlissingen met spieren als kabeltouwen, trekt Sarah, een Engels duikmeisje wier door nauwsluitend rubber geaccentueerde aantrekkelijkheid als troef moet dienen bij de nu volgende actie, aan boord van het rubberbootje en flitst over de zee naar de vissersboot.
Hij entert de KG 8, en beiden komen onbeschadigd terug. De visser haalt zijn netten op. Het bleek een kennis van Ard. 16:25. Het probleem van het plunderen blijft onopgelost.
Bij een glas bier komen er verhalen over Zeeuwse onderwatergangsters. Hun schepen zouden aan de buitenzijde op plezierjachten lijken, met moeder breiend aan dek om de wacht te houden, terwijl vader via een geheim luik binnenin onder water zijn zakken vult. Romantiek bestaat nog, zelfs in Nederland!

16:36. Enige pijpekoppen, nog wat wijn en… een zijden kous, gestopt. Van de schipper? Wij staan oog in oog met de geschiedenis, de liefde van de zeemansvrouw, wier nijvere handen de gaatjes van de vorige reis herstelden voordat manlief weer het zeegat koos. Was het Van den Horst die de kous heeft gedragen? Hoort hij bij de gouden schoengesp, die wordt opgedoken?

17:03. Het is genoeg. John draait de dieselmotoren weer aan en voort stuiven wij, Kolonel Sanders als altijd in top, en ditmaal Abba uit de speakers. Op de kade staat de gouden Rolls zachtjes te glimmen in de avondzon. Geen parkeerbon vandaag.

Sensationeel

“Ik wil echt niet meewerken aan en sensationeel schatgraversverhaal”, zegt prof. dr. G. G. Schilder, hoogleraar in de historische cartografie aan de universiteit van Utrecht. Hij zit in zijn kleine kamer vol oude landkaarten en wil gerustgesteld worden.

“Dat beloof ik u, professor. Het wordt een serieus verhaal, al moet er wel een enkele gouden reaal in schitteren”, zeg ik. Met langzaam wegsmeltend wantrouwen geeft Schilder uiteindelijk zijn kennis prijs die leidde tot het opsporen van het Vliegent Hart.

In 1975, tijdens een studie naar oude kaarten van de Verenigde Oostindische Compagnie, stuitte hij in de universiteitsbibliotheek in Leiden op een anonieme kaart van 78 bij 100 cm groot, getekend op perkament. Deze kaart – zoals dat hoort in jongensboekenverhalen – vormde de sleutel tot de ontdekking van de schat. In de legenda stond: “Droevige Aanteijkening en afbeelding op deze caart wegens het verongelukken van (…) ‘t Vliegent Hart en d’Anna Catherina.” In de daaropvolgende tekst werd een samenvatting van de ramp gegeven en de aantekening eindigt met de woorden: “De plaats nu daar de twee schepen zijn bevonden te leggen, is daar de naam van yder op dese kaart bijgeschreven staan.”

Schilder: “De betrouwbaarheid van deze kaart werd vergroot omdat de getekende kompasroos kon worden toegeschreven aan Abraham Anias, die door zijn kwaliteiten bij zijn vakgenoten een grote reputatie genoot.”

Prof. Schilder zocht verder in Den Haag, in de archieven van de VOC, en stuitte op een uitgebreide en zeer gedetailleerde documentatie omtrent beide schepen, zoals volledige monsterrollen – met naam, woonplaats en salaris, een uitgebreide briefwisseling, en – zeer belangrijk – het in 114 vragen en antwoorden gestelde ooggetuigeverslag van Willem Gerbrantsz. Dit stuk maakte het mogelijk om de ramp tot in detail te reconstrueren. Van 1977 tot 1981 werd contact gezocht met duikers, en verschenen Rex Cowan en John Rose ten tonele. Het ministerie van financiën verleende toestemming om te gaan bergen en het wrak kon aan de hand van de gevonden kaart door de heer Veldkamp, loods te Vlissingen, worden gelokaliseerd.

In 1982 werd voor het eerst gedoken, aanvankelijk uit een klein bootje, tot John Rose besloot zijn superschip te bouwen.

Pompei-effect

Wat is de waarde van het onderzoek, wetenschappelijk gesproken dan? Bas Kist, na een volle dag op zee gezeten in de conservatieloods in Vlissingen, waar de vondsten voor bederf behoed worden: “De waarde is – wat ik wil noemen – het Pompei-effect. In één klap is alles geconserveerd. Het is alsof je als historicus het raam naar het verleden een beetje kan opendoen, alsof je door een luikje kijkt – het gaat verder dan hersenspinsels.
“Door het voortreffelijk onderzoek van Schilder weten wij heel veel op papier; wat wij vinden onder water is dus goed gedocumenteerd. Ons onderzoek komt zeer dicht in de buurt van een tijdsmachine.”
Liefdevol betast hij een paarlemoeren deksel dat op een nog te vinden doosje gezeten moet hebben. Hij rolt met zijn voet een kanonskogel, toont een ‘juffer’ – een houten blok om zeilen te sjorren – en legt uit omtrent een prachtige patroongordel, die door elektrolyse is gereinigd en weer zo schoon als nieuw is.

Even later rijden wij door Vlissingen naar het huis dat door The North Sea Archeological Group als onderkomen en kantoor is gehuurd. Bij wijn en lamplicht bekijken wij kaarten, door Gawronski gemaakt van de situatie onder water.

De mooiste vondsten liggen tentoongesteld in het Stedelijk Museum in Vlissingen, zoals een koperen hoorn (Johann Eichentopf, Leipzig 1732), passers van koper, een versierd wit glaasje. De Zeeuwen leven zeer mee, getuige het aantal hunner dat achter het microfiche-leesapparaat plaats neemt om de monsterrollen uit 1 1735 door te nemen op zoek naar verdronken familieleden.
Veel meer dan elders spreken dan de vitrines, waar ribben liggen, vorken en messen, een pijp, gestopte kousen.
Geschiedenis is niet iets doods. Je kan haar zelfs onder water vinden.