Ernö Rubik over zijn ‘zijn’ Kubus: “De schroevendraaier mag niet!”

NRC Handelsblad 26-6-1981 – De hele wereld heeft het er druk mee, met het oplossen van Rubiks Magische Kubus. Rubik doet het zelf zonder er naar te kijken, maar hij moet overal processen voeren tegen namaakkubussen — zoals nu in Amsterdam. Een goede uitvinding heeft altijd onverwachte gevolgen.

***

Op een gegeven moment is de situatie in de Amsterdamse rechtszaal tijdens het spoedappel betreffende de verkooprechten van de Hongaarse Kubus (= Magic Cube, Rubik’s Cube, treiterkubus) als volgt: Professor Ernö Rubik, de Hongaarse uitvinder van de kubus, zit op zijn hurken voor de tafel van het Edelgrootachtbaar College in zijn tas te rommelen naar zijn schetsboek en de eerste ontwerpmodellen.

Hieruit zou moeten blijken dat het idee voor de kubus in zijn huidige vorm al vóór 1 januari 1975 bestond, en dan zou zijn kubus in Nederland bescherming genieten op grond van de Beneluxwet inzake tekeningen en modellen.
“Slaafse nabootsing” is dan verboden en de goedkope namaak-kubussen uit Taiwan zouden in ons land niet meer verkocht mogen worden.

De twee advocaten in het geschil staan in fladderend zwarte toga als gieren over de professor heen gebogen en zwaaien ieder met hun pleitnota. De president van het Hof buigt zich in studie over een speelgoedfolder uit Taiwan en zet zijn bril op teneinde de originele kubus met de nagemaakte te kunnen vergelijken. De twee overige rechters stellen op snedige toon een vraag betreffende de kleurverdeling.

Vijf grote, zwarte mannen zijn druk in de weer en de professor zit op zijn hurken ernaast: het is de symbolisering van de strijd rond de Hongaarse Kubus, waarbij speelgoedfabrikanten en -importeurs langs de uitvinder heen stormen in hun race om de winst, en daarbij zijn octrooien vergeten en zijn auteursrechten schenden.

Getob

Het oplossen van de Rubik’s Cube is nu ook in Nederland een dagelijkse terugkerend getob. De zes-kleurige kubus is opgebouwd uit zevenentwintig kleinere blokjes, die in een schier oneindig aantal variaties ten opzichte van elkaar kunnen worden gedraaid. Terug, naar de oorspronkelijke situatie, wordt voor de meeste kubusbezitters een lijdensweg. Het leidt tot excessen. Een dokter met veel kubus-draaiers in zijn praktijk verzucht: “We hadden al de tennisarm en de voetbalknie, en nu hebben we ook nog de kubusduim.”

In New York worden de winkels ‘s nachts bevoorraad en tegen het middaguur zijn ze leegverkocht. Bij de Bijenkorf, waar ik een kubus wil kopen, moet ik me aansluiten in een rij.
‘s Avonds zit de garderobière van het Pulitzer Hotel, waar professor Rubik logeert, verwoed aan haar blokje te draaien: “Dat kloteding!”

Zelf heb ik in mijn linkerzak een nieuwe Magie Cube, die ik, ondanks de uiterste voorzichtigheid (één slag rechts, één slag omhoog en dan weer terug naar af), door een verkeerde beweging tot een onontwarbare kluwen van kleurtjes heb gereduceerd. Onoplosbaar, zou de uitvinder het voor mij willen proberen vanavond?

Voor de zekerheid, om geen stomme indruk te maken, draai ik er nog een slagje of tien aan maar Rubik legt me aan het eind van de avond uit dat dit geen zin had, omdat de kubus boven een bepaald aantal verdraaiingen niet nóg verder in de knoop kan raken.
Er is een grens aan de wanorde: “Vanuit iedere willekeurige positie heeft het snelste computerprogramma dat er bestaat nog tenminste tweeënvijftig beurten nodig om hem op te lossen”, zegt Rubik. “Mathematici hebben uitgerekend dat er meer dan negentien zetten voor nodig zijn — dat noemen ze de goddelijke algorithme, maar hoeveel precies, twintig, tweeëntwintig, dat is niet bekend. Het is heel gek.”

Streepjespak

Ernö Rubik zit, klein en vriendelijk, 36 jaar oud, in een keurig grijs streepjespak (“Het was vandaag de eerste rechtszaak van mijn leven”) achter een gebakken schol, een lekkernij die in Hongarije bij gebrek aan zee niet te koop is.
Langzaam in Engels, maar rap in Hongaars via een tolk, legt hij uit waarom hij de kubus ontwierp: “Het was een hobby, die echter niet los gezien kan worden van mijn beroep als hoogleraar aan de Academie voor industriële vormgevers in Boedapest.
“Ik doceer met het idee om die mensen vormkundig en constructie-technisch te leren denken. Ik geef daartoe problemen op, die ik zelf heb ontworpen. Goed vragen stellen is moeilijk — de probleemstelling moet zó zijn dat hij het antwoord in zich draagt.
“Ik ben toen, in mei 1974, vrij snel tot het ontwerp van de kubus gekomen. Eerst in hout, toen in kunststof en in januari 1975 kreeg ik in Hongarije patent op het uiteindelijk model.

In het opwerpen van problemen bent u aardig geslaagd; miljoenen mensen tobben met een in-de-war zittend kubusje. Vindt u dat niet naar zoveel leed te verspreiden over de wereld?

Hij lacht met blauwe ogen achter zijn witte wijn: “O nee! De mensen hebben er zelf om gevraagd toen ze mijn kubus kochten. Ze hoeven niet. Als iedereen in de wereld alleen maar dit spelletje als probleem had was er geen ellende meer”. Hij spreekt het antwoord een beetje automatisch uit alsof hij dit al tientallen keren heeft verkondigd. Hij reist om publicitaire redenen de hele wereld af, en iedereen stelt natuurlijk altijd weer dezelfde vragen.

Schroevendraaier

Ik leg een schroevendraaier naast mijn kubus op tafel. Nu is zijn reactie recht uit zijn hart.
“Een schroevendraaier…”, zegt hij zonder intonatie, en zijn vork met vis blijft halverwege zijn mond steken.

Dat is mijn enige methode om tot een oplossing te komen; ik wrik hem uit elkaar.

“Het gebruik van een schroevendraaier is niet goed”, zegt hij. “De mensen die naar die middelen grijpen geven blijk van een karakter dat weigert naar echte oplossingen te zoeken en van nature de neiging hebben om problemen te omzeilen.”

Maar wat moet je dan anders?

“Zoeken”, zegt hij streng. “Sommige mensen hebben duizend uur gezocht, heb ik me laten vertellen. Is dan de bevrediging niet veel groter? Overigens begrijp ik die schroevendraaier wel, want het schijnt vreselijk te zijn als je de weg kwijt bent. Er bestaan tegenwoordig handleidingen. Ik heb ze in Frankrijk en Engeland gezien.
“Er zijn tegenwoordig heel veel mensen die hem goed kunnen oplossen. In Japan zijn op dit moment bij de Cubic’s Club al ongeveer zesduizend mensen ingeschreven die vanuit een willekeurige stand in drie minuten de kubus in zijn beginstand kunnen terugzetten. In Boedapest hebben we voor dat soort mensen begin volgend jaar een grote internationale competitie.”

U bent nu een beroemd man, is dat fijn?

“Ja, dat is wel fijn”, zegt hij vriendelijk. “Het is wel gek om overal ter wereld waar ik kom mensen te zien stoeien met een speelgoedje dat ik heb bedacht. Ik heb nu ook een paar prijzen gekregen, zoals de Toy of the year. Je wordt overal uitgenodigd, bijvoorbeeld in Nürnberg bij een prachtig banket met kopstukken uit de speelgoedwereld. “Ik zat toen naast de uitvinder van Mastermind… eh, ik ben zijn naam vergeten. Ik heb een slecht geheugen voor namen.” Maar geen slecht geheugen voor combinaties. Er zijn net zoveel mogelijke standen in uw kubus als er seconden zijn vanaf de Schepping tot heden. Die moet je allemaal herkennen?

“Dat is een kwestie van gevoel. Ik kijk naar dat ding en ik weet wat ik moet doen.”

Wie behandelt uw fanmail, doet u dat allemaal zelf?

“Ja, dat doe ik zoveel mogelijk zelf. Ik krijg niet zoveel brieven, hoor. Niemand weet mijn adres. Hoewel…de laatste tijd krijg ik steeds meer post met alleen maar: ‘Rubik, Hongarije’. Dat komt vlot aan.”
“Net als ‘Boerhaave, Europa‘,” mompelt de tolk.

Gaat u nu weg uit Hongarije net als veel succesvolle schakers uit Rusland vertrekken?

“Nee, ik ben daar in mijn geboorteland heel gelukkig. Het is een land dat zich aan het ontwikkelen is. Ik kan reizen waarheen ik wil, ik heb de mogelijkheid te doen wat ik wil, ook heb ik genoeg geld om goed te leven.”
Zijn inkomsten uit de kubus zijn niet gering: van de al meer dan tien miljoen kubussen, die er via eigen kanalen zijn verkocht krijgt hij vijf procent van de ongeveer vijfentwintig gulden verkoopprijs. Dat tikt aan, en de productie draait thans met tweehonderdduizend kubussen per week, het maximum dat het Hongaarse staatsbedrijf Polytechnika aan kan.
Ideal-Toys in de Verenigde Staten, die de wereldverkooprechten van de originele Rubik’s Cube heeft, maakt er in licentie nog eens tweehonderdduizend. In Nederland is Clipper Games and Toys de alleen-importeur. Deze firma heeft nu een proces aangespannen tegen Speelgoedpaleis Bart Smit die de Taiwanese namaak bussen op de markt brengt.
In Taiwan zijn er op dit er naar schatting nog eens tien miljoen gemaakt, en de productiesnelheid stijgt nog steeds. De wereldbol raakt bedolven onder de kubussen.

Waarom hebt u uw pententen zo slecht geregeld?

Hij zucht: “Hoe kon ik weten dat het zo’n succes zou worden? Ik heb in het begin patenten in Hongarije gekregen en in enkele grote landen, maar het aanvragen van patenten is heel ingewikkeld, in ieder land weer anders en dus ook heel duur. En wat moet ik doen tegen die cowboy-business uit Taiwan? Wie houdt ze tegen? Ze maken die dingen gewoon.

Prutswerk

“We hebben nu processen gewonnen in Engeland en Japan – in Engeland op grond van u auteursrecht op mijn tekeningen en in Japan wegens oneerlijke concurrentie. Nu zijn we in Nederland bezig, maar hier ligt de zaak wéér anders.”
Ondanks de Taiwanese kubus die in iedere speelgoedzaak voor nog geen zes gulden te koop is, voelt Rubik zich zeer wel bij hele situatie, want hoe meer belangstelling voor welke vorm van de kubus dan ook, des te meer het een rage wordt. Bovendien gaan de goedkope dingen sneller kapot dan de originele en komen de mensen na het in elkaar draaien van een namaak exemplaar in de winkel terug voor een echte.
“Het mechaniek binnen in die dingen uit Taiwan deugt niet. Moet je voelen hoe slecht, prutswerk!”

Bij zijn Pêche Melba is het zover: “Uw kubus is flink in war, hè?”

Ja.

Hij pakt hem, en terwijl hij doorvertelt over zijn stad Boedapest, de Donau, de mooie heuvels waarin hij eindeloos wandelt, zijn wens om in Amsterdam musea te zien (maar hij had geen tijd vandaag), over zijn voorkeur voor Van Gogh en Erasmus, en over het nieuwe spel dat hij op papier klaar heeft (“Maar ik vertel niet hoe dat werkt, we zijn bezig patenten op de machines te krijgen”), weet hij in precies twee minuten en dertig seconden de kubus vanuit de hopeloze wanorde weer in de uitgangspositie terug te krijgen.
Het opmerkelijke daarbij is dat hij ontspannen doorbabbelt zonder der echt naar de kubus te kijken. Met een paar soepele polsbewegingen doet hij er nog wat grapjes mee en trekt dan zij viltstift waarmee hij de witte zijde signeert: “Je weet maar nooit voor u: misschien wordt hij nog eens wat waard.”