De Gurkha’s: ‘Gesel der slagvelden’

NRC Handelsblad 26-06-1982 – Als onderdeel van de Vijfde infanterie-brigade hebben de Gurkha’s, trouwe handlangers van het Britse Imperium, tijdens de Falkland oorlog (1982) wederom hun krijgskundig nut bewezen. De vechtjassen uit de Himalaya vormen een geducht anachronisme. Ze koesteren hun tradities, hun folklore, hun eer. Ongaarne laten ze zich huurlingen noemen, al spekken ze met hun wedde de Nepalese schatkist. Portret van een strijderskaste.

***

In de onderofficiers mess van het Zevende Regiment Duke of Edinburgh’s Own Gurkha Rifles is ‘s avonds om half acht iedereen in krijtstreep of blazer gekleed. Alleen ik niet, want ik draag een trui. Sommige Nepalezen dragen ook oxblood schoenen met ingenaaide neuzen, anderen weten zich in de Britse tradities te handhaven met manchetknopen in de vorm van twee gekruiste Kukri’s – het befaamde Gurkha-mes. Allen hebben hun linkerhand in de broekzak en de rechterhand om een pint bier. Men staat in een halve cirkel om de bar, waarachter een jonger regimentslid hard aan het werk is de glazen vol te houden.

‘We vinden het verdomd jammer dat we zelf niet meeknokken op de Falkland-eilanden’, zegt Sergeant Pratabsingh Limbu. ‘Maar onze jongens doen het voortreffelijk. Het is heel goed voor de naam van het Zevende’, zegt Krishnabahadur Pun.

Dat de achtergebleven Rear party gevuld is met kneuzen laat zich niet veronderstellen. Het zijn allen forse mannen, sterk als beren – en razendsnel, zoals bleek tijdens de basketballwedstrijd die ik zojuist mocht aanschouwen. Ze zeggen het ook heerlijk te vinden in het leger. Dus aan de mentaliteit kan het evenmin liggen.

De 30-jarige Purnabahadur Rai, een reus die een halve kop boven mij uitsteekt en zijn pint in één ademloze teug naar binnen giet: ‘lk zit nu vijftien jaar in The British Army, en ik heb nog zo’n acht jaar te gaan. Zo’n Falklandoorlog is gewoon heel goed voor je promotie. Het komt misschien maar één keer in je leven voor, zo’n buitenkansje. En laat ik nou net m’n enkel verstuiken, vlak voor we zouden vertrekken!’

Spijtig bestelt hij een nieuw glas, maar een ander is hem al voor, als troost. Er komt onder bulderend gelach een lekkere D.D. voor hem — een Doublé Diamont bier, maar in het Nepalees is Didi ook: ‘zusje’ of ‘leuk meisje’. De sfeer in de onderofficiersmess van de zevende Gurkha-Rifles is niet meer stuk te krijgen.

Tegen achten gaan we wat eten. Het probleem dat ik zonder das niet aan tafel mag verschijnen, wordt elegant opgelost door mijn nieuwe vriend Ram Chhetri, die in de hoek van de gang een voorgestrikte das met wapentjes uit de zak van zijn jasje haalt: ‘Doet u deze maar even om, dat is beter’.

Met een lichte blos op de wangen trek ik me terug, alvorens me bij de onderofficieren aan tafel te schikken. De Queen’s Gurkha Officers zitten aan een aparte tafel. Zij zijn gemiddeld wat groter, dikker en ouder dan de Warrant Officers, en dragen het haar dichter naar het midden van de schedel gescheiden. Ze eten moeiteloos met mes en vork, al zegt één hunner dat hij ondanks alles toch zijn rechterhand prefereert: ‘Je hebt meer voeling met je rijst. Maar het mag niet in het Britse leger. Helaas.’

Kaste-verschillen zijn er niet meer. De ‘rangen’ van Gurung of Chhetri zijn uitgewist en vervangen door die van Rifleman en Lieutenant. De kok draagt een witte muts in plaats van een topi. De barkeeper mengt met evenveel gemak een Harvey’s Wallbanger als een Hongkong Flashlight.
Alleen de afwasvrouwen zijn van een andere kaste. Zij zijn Engels. Groot en dik, met rode hoofden van de stoom, hangen ze boven de afwasteilen, minzaam toegesproken door de kok.

Pelgrimstocht

Op onze pelgrimstocht naar de geschiedenis der Gurkha’s lopen we in het noorden van Nepal, door het dal van de Darondi Khola – een rivier die zijn oorsprong vindt op de flanken van de Bauddha Himal en in een boog om het stadje Gorkha heen naar het zuiden stroomt. Langzaam stijgen we uit de rivierbedding naar de tempel, die gebouwd is op de fundamenten van het fort waaruit in de achttiende eeuw de Gurkha-koning Prithivi Narayan Shah zijn opmars naar de Kathmandu-vallei begon, honderd kilometer naar het oosten.

In 1768 bracht Prithivi Narayan de beslissende slag toe aan de verweekte en ruziemakende Malla-koningen, die de Kathmandu-vallei al sinds eeuwen regeerden. Ze konden weliswaar mooie pagodetempels bouwen, maar hadden van hun regering een chaos gemaakt. De laatste Malla-vorst van Kathmandu, Jaya Prakash, ging ten onder in gekte en drift. Prithivi Narayan Shah nam de macht over en werd zo de ‘vader des vaderlands’ van het moderne Nepal, met de Shah-dynastie nog immer aan het hoofd. [Noot: de Shah dynastie kwam in 2005 ten einde – CdS]

De Gurkha’s waren toen al beruchte vechters. Als teken van de ernst waarmee ze hun krijgstocht volvoerden, sneden ze de overwonnen inwoners van Kirtipur de neus en de lippen af, behalve van blaas-muzikanten – want de Gurkha’s waren dol op pijpermuziek. Een zendeling, Father Giuseppe, beschrijft de vreemde ervaring om te moeten werken in een stad ‘die gevuld is met levende schedels’.

Durga

Na een lange klim komen we aan in historisch Gorkha. De enige overgebleven bewapende man er plaatse is een slaperige militair bij de tempel, die mij verhindert foto’s te nemen. De vloer kleeft van het bloed, zij het van kippenoffers aan de godin Durga. Het uitzicht naar het noorden doet begrijpen waarom Pritvi Narayan zich hier vestigde… Hoog en wit torent de Manaslu uit boven de natte rijstlanden. In het zuiden ligt het moderne Gorkha, een stad die zich in een nieuw tijdsgewricht mag wanen getuige de zojuist geopende asfaltweg, waarop bussen en trucs grote roetwolken uitblazen.

Over de zuidwestelijke heuvels, in India, ligt Chitor, waar rond de veertiende eeuw (de overlevering bestaat ten dele uit legendes) de Rajput-vorst Fateh Singh zijn dochter ten huwelijk gevraagd zag door de machtige Moghul-keizer uit Centraal India. Fateh Singh voelde zich zeer vereerd, maar aarzelde toch niet de keizer mede te delen dat deze uit een lagere kaste stamde, en dat het eigenlijk voor zijn dochter, prinses van Chitor, een mesaillance was. De keizer viel toen Chitor aan, doodde Fateh Singh en de Rajputs zwermden in paniek uit over noord-India. Eén hunner nakomelingen, Micha Khan, maakte zich in 1495 koning van een heuvel nabij Gorkha, en die lijn plantte zich voort. Althans volgens Perceval Landon, die in een lange voetnoot een zekere Colonel Tod aanhaalt. (1)

De Gurkha’s waren na hun succesvolle verovering van Kathmandu in 1768 niet meer te stuiten. Ze stormden met een leger van 18.000 man Tibet binnen en namen zonder slag of stoot Tashi Lunpo in, waar de Dalai Lama een paleis bezat. De Chinezen in Peking raakten buitengewoon opgewonden en stuurden een leger. De vrede kon maar net worden getekend voordat Kathmandu werd bezet.

De East India Company in de persoon van Colonel Kirkpatrick werd door de Gurkha’s nog te hulp geroepen, maar hij arriveerde te laat, zij het wél op tijd om een voortreffelijk boek te schrijven (2). Dan maar naar het zuiden. Op het toppunt van zijn macht reikte het Gurkha-rijk van Kashmir in het westen naar Sikkim in het oosten, tot diep in de Gangesvlakte. Dit ging de Britten van de East India Company letterlijk tè ver. Ze sloegen terug, zij het met moeite. In de Nepal War (1814 – 1816) wist General Ochterlony met een complete divisie door te stoten, vechtend tegen een kleiner aantal Nepalezen, die zich als tijgers verdedigden.
De taaiheid van de Gurkha’s wekte zijn diepe ontzag, zodat hij in een lovend rapport aan zijn regering schreef: ‘Bij één van de gevechten kwam een gewonde Nepalese officier met een witte vlag op ons af. Toen hij behandeld en verbonden was, vroeg hij keurig toestemming om weer terug naar zijn linies te mogen en tegen ons verder te vechten. De oprechtheid van dit krijgersvolk doet mij weldadig aan’.

Op 3 maart 1816 werd de vrede van Segauli getekend, en Nepal kreeg niet lang daarna de vorm die hel thans nog heeft.

Museum

Het Gurkha-Museum bij de Queen’s Barracks in Aldershot wordt beheerd door de Lt-col M. Dewing, een gepensioneerde Brit die zijn leven lang met de Gurkha’s heeft opgetrokken en thans vergezeld wordt door een bull terrier. Hij heeft zijn museum tot de nok toe volgetast met allerhande wapentuig, medailles, paradekleding en strijdtonelen van gips en karton. Aan de wand hangt een historisch overzicht van ‘The Brigade of Gurkha’s‘. Hij wijst met een zekere trots op het Wapen van het Tweede regiment, het oudste, dat in 1815 (dus nog tijdens de Nepal War) in Sirmoor werd opgericht: The 2nd King Edward’s Own Gurkha Rifles (the Sirmoor Rifles).

We lezen de teksten bij de vele foto’s. Er ligt een opengeslagen boek van Brian Hodgson,  de Engelse resident in Kathmandu, medio 19e eeuw. Hij vermeldt de voordelen van Gurkha’s als militairen boven Indiërs: ‘Ze zijn taaier, sneller en nemen bovendien minder tijd voor hun rituelen. Ze wassen alleen hun handen, werken binnen een half uur hun voedsel naar binnen en hoeven niet, zoals de Indiërs uit de Oost-India Compagnie, eerst van top tot teen in het bad voordat ze eindeloos aan tafel gaan.’(3)

De Gurkha’s voldeden uitstekend tijdens de Sepoy opstand (‘The Indian Mutiny‘) in 1857. Ze vochten zich beroemd in de beide Afghaanse oorlogen. De Nepalese Maharadja ‘Sir’ Chandra Shumsher Jung Bahadur Rana bood de Engelsen in 1914 200.000 man huurlingen aan, van wie er 55.000 man reguliere troepen waren en er uiteindelijk niet minder dan 20.000 sneuvelden.

We zien op de foto’s in het museum hoe de Nepalezen met getrokken messen door het Franse heuvelland sluipen. In de Tweede Wereldoorlog waren er 130.000 Gurkha’s actief in El-Alamein, in Monte Cassino en vooral in Birma, waar ze de schrik van de Japanners waren.

De Nepalezen behaalden in die kokendhete jungles, waar Sikhs geheel te kort schoten, de ene overwinning op de andere. Als trofee uit die veldslagen staat er een groot, groen kanon van Japanse makelij op het grasveldje bij het museum in Aldershot.

In het zeer recente verleden deden ze het goed op de Falklandeilanden, als onderdeel van de Vijfde infanterie-brigade. The Times beschreef hoe de Argentijnen in paniek de benen namen toen de Nepalezen met getrokken kukri’s (messen) Mount William bestormden, vier kilometer van Port Stanley.

Die getrokken messen lijkt enigszins overdreven want het Zevende is precies zo uitgerust als alle andere legeronderdelen. Al zegt Captain Pratabsing Limbu: ‘Wij hebben bij de bewapening helaas de laagste prioriteit. Onze geweren zijn identiek, maar vooral de anti-tank wapens zijn niet up-to-date, evenals onze radio’s. Natuurlijk nemen we wel altijd onze messen mee, maar meer als mascotte.’

Victoria Cross

De enige nog dienst doende militair in het Engelse leger met een Victoria Cross (V.C. – de Britse Militaire Willemsorde) is Rambahadur Limbu V.C. In zijn bock ‘My life story‘ staat geschreven hoe hij als korporaal op 21 november 1965 bij een schermutseling op Serawak een paar van zijn soldaten het leven redde, en in zijn eentje de vijand verdreef.

‘Die middag, na een snelle lunch, gingen we op verkenning door het hoge gras. Kharkabahadur en Bijuliprasad werden getroffen toen de vijand het vuur opende. Bloed op hun gezicht! Mijn eigen bloed begon te koken.

‘Ik zwoer dat de vijand met zijn eigen bloed zou betalen. Bloed om bloed, en niets anders dan bloed. Enkele ogenblikken kon ik aan niets anders denken. Ik rende naar de gewonden, de kogels floten over mijn hoofd. Ik ben maar een kleine man, dus er is minder kans mij te raken. Ik haalde mijn vrienden in veiligheid, en opende toen het vuur op de vijand. Een paar soldaten kwamen te hulp, en binnen een half uur hadden we ze allemaal gedood. De laatste vier die wilden vluchten doorzeefden we met kogels.’

In zijn boek staat hij op de foto in een double-breasted blazer, in beleefde houding voor de toenmalige premier Wilson. Hij grijnst tegen Koningin Elizabeth, en zit met de Engelse militaire top koutend op de sofa. (5)

Vechtlust

Wat is toch de reden van de vechtlust der Gurkha’s? Waarom zijn ze zo goed soldaat? Nepalezen zijn bepaald vredelievende mensen, die ik zelden in een grote opwinding heb zien komen, en zeker niet haatdragend zijn.

Major Tom Blackfort, Gurkha Liaison officer in Londen: ‘Ze zijn tough. Ze hebben al een soort militaire training gehad tijdens hun jeugd. Als kleuter spelen ze al met grote messen, als knaap van zes jaar lopen ze al met een mand van 20 kilo op hun nek, op blote voeten, nauwelijks gekleed, zonder veel te eten te krijgen.’ Lt.-Col. Dewing: ‘Wij zijn gewoon te slap, dat is het verschil. En ze doen wat je ze opdraagt.’

Het grootste misverstand omtrent de Gurkha’s is dat ze allen uit Gorkha komen. In Nepal woont een verscheidenheid aan volkjes, alle van verschillende afkomst en met andere talen. De Gurkha soldaten worden met name gerecruteerd uit de Tamangs, de Rai’s, de Limbu’s, de Mangars en de Gurungs, en in mindere mate uit de Sherpa’s en de Newars. Een paar Chhetri’s zitten er tussen (eigenlijk geen ‘volk’ maar een ‘kaste’.) Een Gurkha zal nooit Brahmaan zijn (de priesterkaste krijg je niet voor de krijgsdienst) en ook geen Tibetaan (hun mentaliteit is iets té wild en krijgszuchtig).

De Brigade of Gurkha’s kent thans vier regimenten (in totaal zes bataljons) met luisterrijke namen en bijpassende paradekleding: het reeds genoemde Tweede en Zevende, de 6th Queen Elizabeth’s Own Gurkha Rifles en de l0th Princess Mary’s Own Gurkha Rifles. Het zijn in totaal 8500 man, waaronder ook nog wat kleinere eenheden schuilen zoals de Queen’s Gurkha Engineers, een Transport Regiment en de Queen’s Gurkha Signals. Alle onderdelen wisselen om de zoveel jaar van legerplaats, en weten zich altijd zonder veel problemen aan te passen in Hongkong, Brunei, Belize (Zuid-Amerika) of Engeland.

Het toppunt van ‘aanpassing’ is het Gurkha Korps Doedelzakspelers. Op een foto in ‘The Kukri, Journal of the Brigade of Gurkha’s 1981‘ staat een in Schots pak en witte slobkousen gestoken Kirtiman Tamang, die de Doedelzak Wisselbeker krijgt aangereikt uit handen van de heer Ellice Mc Donald Jr. uit Delaware USA.

Behalve goede vechters en doedelzakspelers zijn de Gurkha’s ook goede Mess-gangers. Het enige Nederlandse ‘lifetime Honorary Member‘ van een Gurkha regiment (het Zevende), Chris Lammers, ex Honorair Consul Generaal in Brunei, maakt de indruk hieromtrent deskundig te zijn. Zijn omgang met de Gurkha’s in Brunei duurde achttien jaar en is onderwerp van een bespiegeling in zijn particuliere Gurkha-museum aan de Dorpsstraat in Zwartewaal.

Temidden van de meest uiteenlopende verzameling Kukri’s die ik ooit heb gezien (versierd met zilver, toeristen-kukri’s met ivoor en fluweel, een glazen mes gevuld met whisky, een grote voor het slachten van ossen, een kleine voor een kip en een middelgrote voor de Argentijnen) zegt hij met een blik van verstandhouding: ‘Drinken? Man, als vissen!’

Dat wordt later bevestigd door een regimentsaccountant in Londen: ‘De week voor hun Dasai-feest weten ze hier met 800 man voor 8000 Engelse ponden aan bier weg te werken. Het is hier dan heel gezellig!’

Overigens zijn de bewoners van het dorp Fleet en Aldershot zeer op ‘hun’ Gurkha’s gesteld. Ze hebben een goede naam, zien er netjes uit, gedragen zich beleefd, en spenderen veel in de plaatselijke winkels. Een taxichauffeur: ‘Ze hebben tenminste de moed om gewoon weg te lopen als iemand in een pub of op straat hen beledigt. Er is ook een door hen bezochte publieke dame in het dorp, maar zelfs daar staan ze keurig in het gelid.’

Behalve dat niet alle Gurkha’s uit Gorkha komen, zitten ze ook niet allen in het Britse leger. Na de onafhankelijkheid van India in 1947 zijn er daar 50.000 tot 70.000 achtergebleven en die dienen nu nog. Ook is het een misverstand dat er ‘Gurkha’s’ in Libanon zitten. Dit is gewoon de Royal Nepalese Army, waarin ook een bonte verscheidenheid aan Nepalese inwoners dienst doet.

In Nepal worden wel kritische geluiden vernomen dat Nepalezen als ‘huurlingen’ tegen de Argentijnen vochten, maar deze kritiek is sterk in de minderheid. De overheersende mening is zeer positief, al was het alleen al om de staatsinkomsten die in de vorm van Gurkha pensioenen worden binnengehaald; 18.000 man ex-Gurkha troepen vangen een bedrag van rond de 500 Roepies per maand, dat is in totaal 100 miljoen Roepies – een bedrag dat je als vijfde armste land ter wereld niet graag misloopt.

De ronselaars in Nepal hebben het dan ook niet zo druk – de jongens uit de dorpen in de heuvels komen vanzelf aanwandelen. Er is in het Engelse leger plaats voor 400 recruten per jaar, en die moeten dan ook nog langer zijn dan 1.55 meter, zwaarder dan 55 kilo en ouder dan 18 jaar (dat was 14 in de jaren zestig). Ze komen voornamelijk uit oosten midden-Nepal, het ‘jachtgebied’ waar de Indiërs niet recruteren voor hun Gurkha-troepen.

De Britten hebben het makkelijker dan de Indiërs; hun betaling is beter en je ziet nog eens wat van de wereld. Lt-col Dewing: ‘Er is geen Gurkha soldaat die niet in Schotland is geweest … vanwege de whisky.’

Al is de Gurkha Brigade binnen het Britse leger een proeve van militaire traditie, men is zeker niet van plan deze af te schaffen. De Gurkha’s zijn behalve dappere soldaten namelijk ook nog een ‘cheap deal‘. Een aankomende recruut die na selectie naar Hongkong wordt gevlogen om getraind te worden, krijgt 400 gulden per maand, en daar heb je geen soldaat voor uit Liverpool of Manchester. De Nepalezen die in Groot-Brittannië liggen, krijgen met alle toeslagen mee evenveel als een Britse militair in gelijke rang, maar buiten de Britse eilanden is het altijd wat minder.

Toch wordt er niet echt gediscrimineerd getuige de Gurkha’s die met succes de militaire elite-opleiding in Sandhurst hebben voltooid en thans in het Britse leger de hogere rangen bezetten.

Samuel Pepys

In de mess is de stemming heel geanimeerd geworden, zeker nadat de grap is verteld die thans in het Londense Café Samuel Pepys – de beroemde ‘Gurkha Pub’ in Clarges Street – de ronde doet:

“Een Argentijn in de buurt van Goose Green stuit op een Gurkha die in het gevecht zijn geweer is verloren. De Gurkha rent voor zijn leven en schiet een granaathol in. De Argentijn duikt hem achterna maar schiet mis. De Gurkha haalt in één enorme horizontale zwaai uit met zijn Kukri.
‘Mis’, zegt de Argentijn triomfantelijk.
‘O ja?’ zegt de Gurkha. ‘Knik dan maar eens met je hoofd.’ ”

Er wordt nog een aantal Didi’s tegenaan gegooid om dit heuglijke feil te vieren, maar het moment is aangebroken dat ik moet vertrekken. Rambahadur belt een taxi, die weliswaar arriveert na enige tijd, maar me nog niet mee kan nemen want de Nepalese gastvrijheid is nog niet ten einde. Ik zie met vrees nóg een pint Lager over de toog schuiven en suggereer dat de taxi niet kan wachten.
‘??… Oohh…die wacht wel’, onderbreekt een officier zijn verhaal. ‘Het zijn aardige mensen.’ En hij vervolgt zijn vertelling van het leren kanon dat in het museum van Kathmandu staat opgesteld, en dat weliswaar niet typisch Gurkha is (het is Tibetaans) maar toch wel erg mooi! En… wie heeft er tegenwoordig nog een leren kanon?

Als ik vertrek denk ik aan de geleende das. In de hal trek ik hem uit en geef hem terug aan vriend Chhetri, die hem in ontvangst neemt onder de verbaasde blikken van zijn superieuren.
Oh, you had no tie…‘ zegt kapitein Thapa.
‘Nee’, zeg ik.

De Engelse chauffeur luistert in zijn taxi naar de voetbalwedstrijd Engeland-Frankrijk. ‘De wereldkampioenschappen – het is oorlog daar in Spanje’, zegt hij. ‘Maar ook hier winnen de Britten.’

Dat is waar ook… voetballen kunnen de Nepalezen absoluut niet, want het Gurkha-team verloor vorig jaar nota bene nog van Sikkim.


Literatuur:

(1) Perceval Landon, ‘Nepal’. Londen, 1928
(2) Kirkpatrick. W. ‘An account of the Kingdom of Nepal’. Londen, 1811
(3) Hodgson. B. H. ‘Essays on the Languages etc. of Nepal and Tibet’. Londen. 1874
(4) Nepal and the Gurkha’s. Ministry of defence. Londen, 1965 – 1971
(5) Rambahadur Limbu V. C. ‘My life story’. Gurkha Welfare Trust. Lansdowne House. Londen.