Indiase economie groeit: “Nederlandse bedrijven laten er kansen liggen.”

NRC Handelsblad 2-7-1982 – The Economic Times, een belangrijke ‘zakenkrant’ in India, heeft kort geleden een heel bijvoegsel gewijd aan Nederland, onder de pakkende kop: “De vertelling van de gemiste kansen”. Een windmolen, een dorpskerk en een Friese koe illustreerden dit verhaal vol Philips, Shell, Unilever en Fokker. De teneur was dat Nederland zijn kansen om in India vaste voet aan de grond te krijgen te veel laat lopen.

***

Ons land heeft minder samenwerkingsovereenkomsten met India dan bijvoorbeeld Italië of zelfs de DDR. Ook het verwerven van nieuwe mogelijkheden in India is te verwaarlozen: in 1981 hebben in totaal acht Nederlandse ondernemers hun handtekening gezet onder evenzovele contracten, en Nederland was daarmee hekkensluiter van de geïndustrialiseerde wereld – op de DDR na die maar vijf overeenkomsten sloot. Engeland liep ver voorop met meer dan honderd contracten.

India heeft in de Nederlandse zakenwereld een tamelijk slechte naam. Arm, groot en warm, onoverzichtelijk en moeilijk toegankelijk. Deze kwalificaties zijn allemaal juist, maar vergeten wordt dat er merkwaardigerwijs toch een grote ‘markt’ is. Bombay is bijvoorbeeld een moderne stad, die snel uit de grond rijst – zij het niet zo snel als Hongkong of Jakarta – en de ‘gateway to business’ is.

Terugkomen

“De zwakke kant van de Nederlanders”, zegt de heer J. Jansen, consul-generaal in Bombay”, is niet zozeer dat ze niet willen of komen, maar ze geven geen follow up. Eén keer in India is niet genoeg. Je moet terugkomen en handen schudden.”

Een Nederlander die in Calcutta mee gaat helpen een raffinaderij te bouwen, zucht achter een groot, koud glas bier in Delhi: “Ik ben tien keer voor nop naar India gevlogen, maar de handtekeningen zijn nú gezet!”

De Indiase economie onttrekt zich voor een belangrijk deel aan een nauwkeurige waarneming, maar is grofweg in tweeën te delen: die van de rijke Indiërs en die van de rest van de bevolking.

De rijke Indiërs – althans zij die een levensstijl voeren zoals in Europa gebruikelijk is (en vaak nog luxer) – vormen ongeveer tien procent van de bijna zevenhonderd miljoen mensen tellende bevolking. Dat is een groep zo groot als alle Fransen. Aan dc andere zijde van de welvaartsschaal zijn de driehonderdmiljoen Indiërs die onder de officieel vastgestelde armoedegrens leven met een inkomen van vijftien gulden per maand.

Uitgedrukt in calorieën voedsel per dag: minder dan tweeduizend. Dat is geen ‘markt’, al zegt een medewerker van Hindustan-lever (een ‘halve dochter’ van Unilever): “Als je al die mensen één stuk zeep weet te verkopen doe je aardige zaken.”

Advertenties

De advertenties in de dagbladen klinken zonder meer positief. “De toekomst was nog nooit zó rooskleurig” (een pijpenleggersfirma uit Calcutta). “Omzetstijging van 100% in drie jaar (een ingenieursbureau). ”Vier maal zo groot in zes jaar” (de Taj Mahal Hotel-groep van Tata).

Een klein berichtje over een steekproef in Tamil Nadu, waaruit bleek dat 50% van de geteste medicijnen vervalsingen waren, valt hierbij in het niet.

Toch gaat het momenteel niet zo goed met de slaat India. De totale inkomsten van het land waren vorig jaar 81 miljard gulden, en de uitgaven 88 miljard. Een tekort op de begroting dus van 7 miljard gulden. Dat wordt gefinancierd “door enige overuren te maken aan de drukpers van bankbiljetten”, zoals de heer Menon, economisch medewerker van het Nederlandse consulaat in Bombay, het met een klein lachje uitlegt.

Dat werkt natuurlijk inflatie in de hand en die is in India ongeveer 15%, al zakt ze wat – niet in de laatste plaats door de strenge eisen die het Internationale monetaire fonds (IMF) als voorwaarden voor een monsterlening van 5,7 miljard dollar aan India.

Eigentijds

S. Padwardhan is direkteur van dc chemische fabriek Nocil, een prachtig complex ten noorden van Bombay. Het hoofdkantoor staat op Nariman-point, de plek waar Bombay zijn wolkenkrabbers neerzet. Het kantoor is van een eigentijdse koelheid, zowel in stijl als in temperatuur. Padwardhan was tot vorig jaar ook voorzitter van de Kamer van koophandel in Bombay (de belangrijkste van het land). Hij studeerde economie in Cambridge en geldt thans als één der beste economen van het land.

Zacht pratend en heel ordelijk geeft hij een helder overzicht van de moeilijkheden: “Waar staat India nu in de wereld? Sinds 1950 hebben we een gemiddelde groei gehad van 3,5 % per jaar, en vergeleken met het begin van deze eeuw, toen dat maar 1 % was, is dat niet slecht. Toch is het teleurstellend. Andere landen zoals Zuid-Korea, Japan en nu ook Indonesië doen het beter.”

“Verder heeft India zijn natuurlijke hulpbronnen veel minder goed gebruikt dan had gekund, en ten derde is de groei uiteindelijk maar zeer marginaal omdat de bevolking in al die jaren ook met 2,5 % per jaar toenam. Het bruto nationaal product per inwoner – en daar gaat het om – is dus nauwelijks toegenomen.”

Er zijn sectoren in India die wél goed zijn gegaan. Zoals de landbouw. De agrarische produktie nam toe van 50 miljoen ton graan en rijst in 1950 tot 140 miljoen ton nu. De ‘groene revolutie’ (het gebruik van zaden met hoge opbrengsten) is geslaagd, daar is vrijwel iedereen het over eens.

De industrie groeit gemiddeld nu met 7 % per jaar, en India staat op de ranglijst van meest geïndustrialiseerde landen op de tiende plaats. Het land produceert bijna alles zelf, van haarspelden tot atoomenergie, van religieuze stromingen tot reageerbuisbabies – al laat de kwaliteit soms te wensen over.

Het ging in het midden der jaren zeventig zelfs tamelijk goed met India. Behalve door de sterk verbeterde landbouw kwam dat door de toenemende welvaart in het Midden-Oosten, dat veel Indiase technologie kocht en de knappe koppen wegzoog, die hun salaris in harde valuta naar huis lieten sturen.

Buffer

Zo bouwde India in 1975 zelfs een ongekende buffer aan ‘echt geld’ op ter waarde van 7 miljard dollar. Padwardhan: “Maar het zette niet door. Wij hebben in India een merkwaardig fenomeen: onze economische bestuurders komen voor een groot deel uit de London School of Economics, en die waren indertijd Russisch georiënteerd. Het is in de keurige klasse die in Engeland studeerde heel modieus om ‘Russisch te denken’. Tegelijkertijd zijn ze zeer Brits, en Indisch van afkomst.”

“Dit merkwaardige mengsel heeft een model opgeleverd dat niet adequaat bleek voor ons land: een ‘Indische school’ die gelooft in staatsbemoeienis. We gingen ons best doen in de zware industrie en in de publieke sector, maar aan de privéondernemingen werd nauwelijks ruimte gelaten om te groeien.

“Als een bepaald artikel schaars was zei men niet: we halen een buitenlandse investeerder en die laten we het maken, of we gaan het importeren. Nee, we zeiden: we gaan het product zelf ontwikkelen en tot zolang de distributie aan banden leggen.”

“In een oorlogssituatie lukt dat wel, maar in India is geen oorlog en de mensen kregen genoeg van die eeuwige krapte, en wat zie je dan? Een bloeiende zwarte markt. Er wordt dus geen belasting betaald en de winsten die gemaakt worden zijn té hoog: de handelaren doen er namelijk niets anders voor dan stiekem te zijn. Ze maken niets. Waar een normale economie bijvoorbeeld tien rupees winst gewoon vindt, rekent de zwarthandelaar er veertig, omdat hij een groot risico loopt. Dat geld is niet produktief, en moet voor een gezonde groei als verloren worden beschouwd.”

Cement

Een mooi voorbeeld is de ‘cement-story’ zo vervolgt Padwardhan. De officiële regeringsprijs was 27 rupees per zak, maar op de zwarte markt moest er niet minder dan 140 rupees voor neergeteld worden. Er was bovendien een levendige handel in vergunningen tegen grof geld om zakken cement via distributiekanalen voor 27 rupees te kunnen kopen.

Het resultaat was dat een paar bevoorrechte lieden met veel geld of goede vrienden (en meestal beide) voldoende cement hadden, maar dat niet voor de opbouw van het land gebruikten. De distributieregeling was juist bedoeld om de arme man te helpen, maar wie werd er de dupe van?

Die arme man.

Padwardhan: “Nu hebben we sinds drie maanden de grenzen opengegooid om cement te importeren. Wat is er gebeurd? De prijs is omlaag getuimeld naar 35 Rs per zak.”

Landbouw

Een ander voorbeeld is de landbouw, die niet gebukt gaat onder staatsbemoeienis. Dat heeft een grote produktiegroei opgeleverd. Daarentegen zijn bijvoorbeeld de elektriciteitsvoorziening en de spoorwegen de zorgenkinderen van het land. Ze groeien wel, maar lang niet genoeg. Evenals de olie- en de steenkoolwinning.

India is rijk aan delfstoffen, maar deze zitten goed opgeborgen in de grond. De energierekening voor geïmporteerde olie bedraagt vijf miljard dollar per jaar.

Dit alles dringt nu langzamerhand in Delhi door. Het land is bezig een ommezwaai te maken en staat steeds meer open voor buitenlandse bedrijven. Consul Jansen: “Als ik het zo voorzichtig mogelijk mag zeggen: er begint iets voelbaar te worden waardoor het niet zo slecht zou kunnen blijken hier iets te beginnen.”

T. Thomas, eertijds direkteur van Hindustan Lever in Bombay en thans lid van de raad van bestuur bij Unilever in Londen, schreef een verhandeling over de rol van multinationale ondernemingen in ontwikkelingslanden. Deze bedrijven hebben een slechte naam, maar dat vindt hij onterecht. En die gedachte wint terrein in India. Volgens hem is er altijd behoefte aan geld in een ontwikkelingsland en zijn de inkomsten, ook uit ontwikkelingshulp, nooit genoeg om een degelijk beleid te voeren.

Multinationale ondernemingen hebben geld, dus tap het af. Hetzelfde geldt voor technische kennis. “Vul de kloof met behulp van een multinational” is zijn boodschap.

Megawatt

Zijn voorbeeld is de elektriciteitsopwekking in het land. “India heeft de beschikking over 23.500 Megawatt (Mw), en er is een voortdurend tekort van 4000 Mw. Een tekort van 1 Mw geeft een verminderde produktie per jaar van 10 miljoen rupees, zo is berekend, dus totaal produceren we 40 miljard le weinig per jaar door een gebrek aan elektriciteit. Om die 4000 Mw in korte termijn op te wekken is een investering van slechts 20 miljard nodig. Trek dus buitenlands kapitaal aan.”

Een stap in deze richting zien we in Seepz, ‘Santa Cruz Export Economy Production Zone’, ten noorden van Bombay. Hier staan de buitenlandse bedrijven, spiksplinternieuw. Sony, Tata-Burroughs Computers, en anderen. Het gebied kent belastingvrije invoer van goederen (grondstoffen) en voert tegen een minimale heffing uit.

Voordeel voor India: overdracht van kennis, arbeidsplaatsen en een voorbeeldfunctie voor de andere bedrijven in India.

Driekwart van de geproduceerde goederen moet worden uitgevoerd en dat lukt ook door de lage lonen. De rest mag in India worden verkocht. Er zijn meer en meer voorbeelden van de Indiase economische liberalisering.

Wordt het voor de Nederlandse ondernemer tijd zijn tropenhelm uit de kast te halen?

(Eerste artikel van een serie over de Indiase economie. Een verhaal over “De kaste der Wetenschappers” in India verscheen op 17 juni in de bijlage Wetenschap en Onderwijs).