Luitenant ter Zee Drs Flip Bosscher: “Ik heb mijn pen niet aan de Marine verkocht.”

NRC Handelsblad 24-5-1980 – De twee broers Flip en Doeko Bosscher studeerden beiden geschiedenis. Doeko Bosscher promoveerde onlangs op een dissertatie over de Anti-Revolutionaire Partij in de jaren 1939-1952. Flip Bosscher werkt aan een publikatie over de Koninklijke Marine tijdens de Tweede Wereldoorlog.

***

Bevat de geschiedenis voor ons een les, mijnheer Bosscher?

“Het enige dat de geschiedenis ons leert is dat de mensen niets van de geschiedenis willen leren. Dat is althans de mening van de cultuurfilosoof Egon Friedell. “Ik zelf denk dat je er best wat uit kunt leren. Fouten die vroeger gemaakt zijn kan je trachten in de toekomst te vermijden. Maar het belangrijkste vind ik dat je er inspiratie uit kunt putten.

“Inspiratie, ja. Dat geldt vooral voor de marineman. Ik vind dat zó geheimzinnig, die inspiratie die mannen als Karei Doorman heeft bezield. Waarom bleef hij aan boord toen zijn schip “De Ruyter” tijdens de slag op de Javazee door de Japanse torpedo’s fataal was getroffen? Het moet te maken hebben gehad met het feit dat zijn vader ook officier was, en dat er in zijn familie diverse ridders Militaire-Willemsorde rondliepen. Ik vind dat fascinerend. Dat gevoel van: ik ben een Doorman en ik ga door. Het is moeilijk uit te leggen. Iets van: uiteindelijk behoor ik toch tot diezelfde club als Michiel de Ruyter!”

Hij staat op, wandelt naar de boekenkast en haalt er trefzeker het Gedenkboek van de Nederlandse Adelborstenopleiding uit. “Kent u het Adelborstenlied?” Hij leest voor met gedragen stem en zwaaiende wijsvinger:
“Waar de Ruyter eens moest sneven,
“Waar een Tromp zijn roem behield.
Ademloos luister ik toe.

Uniform

De titelpagina van zijn boekje: “De Nederlandse Mariniers” door Ph. M. Bosscher, Luitenant ter Zee van Speciale Diensten der Tweede Klasse, KM.R. had een zekere hoop gewekt dat hij voor een interview in uniform zou aantreden. Bosscher ontvangt mij echter in civiel. Overigens vertoont hij vele kenmerken van een militair: kort haar en een fiere houding, een precieze levenswandel die hem noodzaakt iedere keer dat de voordeur is open geweest er beide knippen weer voor te schuiven, en een motto: ‘Fear God and Honour the Queen’.

Hooguit zouden zijn dromerige ogen en zijn allervriendelijkste manier van doen – licht afwezig soms – de indruk kunnen wekken dat Bosscher niet de uitgelezen man zou zijn om split-second-decisions te nemen die noodzakelijk zijn voor het winnen van zeeslagen.

Hoe komt u er bij om eerst geschiedenis te gaan studeren en dan bij de Marine te gaan?

“De Marine, ja. Dat is uit mijn middelbare schoolperiode. Ik wilde toen al, eigenlijk. Ik ben zeer beinvloed door thuis. Mijn vader was een zeer enthousiast reserve-officier.
“Ik ben eerst in Leiden geschiedenis gaan studeren. Dat was gewoon omdat ik me interesseerde voor ‘wat er vroeger gebeurd was’. Daarna ben ik voor mijn nummer opgekomen.
“Ik moet overigens benadrukken dat ik mijn officiersopleiding de belangrijkste fase voor mijn ontwikkeling vind. Het is voor mijn vorming belangrijker geweest dan mijn studie”.

Wat vindt u zo prettig bij de Marine? De discipline?

“Ja, discipline vind ik heel belangrijk. Maar ook het feit dat je in contact komt met heel veel verschillende mensen. Je leert van gedachten te wisselen met – tja, hoe zeg je dat – met mensen die er beperktere ideeën op nahouden. Dat vind ik nuttig en dat was ook wel nodig na mijn Leidse jaren.
“Ik heb een hele prettige studententijd gehad, en het Leidsch Studenten Corps vond ik erg boeiend. Maar het was me te afgesloten. Het was te artificieel. Zoals een vrindje van me zei: ‘Het betreft hier een groep heren die aan het verkeerde einde van hun carrière zitten te rentenieren’.”

Maar de Marine is toch ook een eliteclubje?

(Bits): “Nee, dat vind ik niet. Bovendien heb ik grote moeite met het woord: eliteclubje.”

Wat staat er bij u voorop: de Marine of de geschiedenis?

“Moeilijk. Eh… ik zie eigenlijk geen tegenstelling. In de Marine zijn talloze specialismen. Ik noem mijzelf dus Officier bij de Marine, met als specialiteit maritieme geschiedenis. Een specialisme net als andere, net als elektrotechnisch officier. Binnen dat vakgebied is het mijn taak om voor de Marine begrip te wekken bij de buitenwereld.”

Laat deze vooringenomen taakstelling wel ruimte voor integer en objectief wetenschap-bedrijven?

“Ik ben zegge en schrijve maar één keer bijna verhinderd om te schrijven wat ik wilde. Ik heb mij uit die situatie weten te redden zonder de indruk te hebben dat ik mij verloor. Ik heb mijn pen niet aan de Marine verkocht.
“Ik vind trouwens dat de Marine zó ontzettend veel positieve kanten heeft dat ik nooit en te nimmer de behoefte heb gevoeld om iets te verdoezelen. Ik voel mij er zeer wel bij. Och… over de muiterij op de Zeven Provinciën zou ik nou niet direct een dik boek gaan schrijven Dat interesseert me niet zo..”

Kruitdamp

Vele boeken die drs. Bosscher heeft geschreven zijn rijkelijk verlucht met afbeeldingen van historische zeeslagen, schepen onder vol zeil op weg naar verre landen en dappere mannen met kijkers en zwaarden. Er stijgt een geur van kruitdamp en hout op uit de bladzijden.

“Een picturaal beeld van de historie is voor mij belangrijk. Bovendien probeer ik de gebeurtenissen – zeeslagen – zó te beschrijven dat het allemaal heel doorzichtig en helder wordt.

“Een nadeel van een dergelijke benadering is – ben ik bang – dat ik soms niet helemaal au-serieux wordt genomen door sommige van mijn collega’s. Je zou kunnen zeggen dat ik een méér romantische kijk op de geschiedenis heb dan velen van hen, waaronder ook mijn broer. Romantiek voert bij mij de boventoon, bij hem is het de ondertoon.”

Wat vindt u van het werk van uw broer?

“Ik had die vraag verwacht, natuurlijk, want u zei al door de telefoon dat mijn broer in dit dubbelinterview aan de andere kant van de pagina zou prijken. Zet hem overigens maar links en mij rechts, want hij zit voor de PvdA in de gemeenteraad van Warffum en ik deed dat voor de VVD in Den Helder. Haha!

“Nee… ik moet het als volgt zeggen, ik vind mijn broer …eh… zéér sympathiek en ik acht hem ook héél hoog. Ik vind hem ook onkreukbaar. Een heel nobel mens… ja.

“Maar hij is dertien jaar jonger dan ik, de jongste uit een gezin van zeven, en ik de oudste. Hij zat op de St. Ignatiuscollege in Amsterdam, waar ook lieden als Ton Regtien vandaan komen, en zo. Dat zal wel invloed op zijn vorming hebben gehad. Ik zelf zat op het R.K. Lyceum in Alkmaar, niet bij uitstek een school waar je veel meekreeg op het gebied van geestelijke en culturele vorming. Ik kan dan ook niet verdoezelen dat mijn broer en ik heel anders zijn, en dat we ook vanuit een andere instelling schrijven.

“Kijk, dat proefschrift van hem. Ik denk dat, als ik die studie gemaakt zou hebben, ik op een heel andere waardering van de figuur Colijn was uitgekomen. Mijn broer vindt Colijn een aarts-aanpasser. Ik zie hem veel positiever. Voor mij is Colijn één van de weinige staatslieden die tussen de beide wereldoorlogen nog iets aan de defensie hebben trachten te doen. Overigens vind ik zijn proefschrift een boeiend boek Ja., een boeiend boek.”

Denkt u dat uw broer uw werk ook waardeert?

“Och, ik heb hem alles toegestuurd.”

Was dat nodig om hem aan het lezen te krijgen?

“Nee, dat denk ik niet Hij heeft het meeste wel gelezen, veronderstel ik. Eh… ik weet trouwens niet hoe hij er over denkt Ik weet ook niet wat hij over mij zegt”

Koper

U schrijft nu een studie over de Marine in de Tweede Wereldoorlog. Wat houdt dat precies in? Gaat u er ook op promoveren?

“Promoveren… dat weet ik nog niet Dat zien we wel. Het boek gaat overigens niet alleen over gevechtsacties. Er komt een heel stuk voorgeschiedenis aan te pas, toegespitst op de gedachte: hoe had de verdediging van het Koninkrijk georganiseerd moeten worden? Wat mij verbijstert in die hele episode is hoe men de Marine heeft verwaarloosd, tussen de twee wereldoorlogen. Zó ontzettend Hollands gedacht van: we doen er niks aan, en als het er op aan komt knappen de anderen het maar op Het is schandalig! Ik schaam me diep als ik er over lees.

“Ik zal u vertellen hoe erg het was. Een goede vriend van mij vocht in ’42 in Soerabaja tegen de Jappen. Ze zagen Japanse soldaten met groene kastjes voor hun buik. De Nederlanders schoten niet op hen omdat ze dachten dat het ziekenbroeders waren, met verbandtrommels. Ze wisten geen eens dat die kistjes walkie-talkies waren. Onze mannen bij de Marine hadden die dingen nog nooit gezien!”

Bosscher zet een plaat op. Het blijkt dat zijn muzikale voorkeur uitgaat naar orgel- en marsmuziek. De Marinierskapel ligt op de draaitafel: broze tonen van gedempt koper vullen het vertrek. Roerloos zit hij op de grote bank, met kaarsrechte rug, een glas cream-sherry in de geheven rechterhand.

Zijn oorlogsschepen volgens u vrouwelijk, mijnheer Bosscher? U spreekt in uw boeken telkens over ‘zij’ en ‘haar’. Houdt u van oorlogsschepen?

“Ha! Ja, ik weet dat een oorlogsschip taalkundig onzijdig is. De Engelsen spreken trouwens ook over ‘she’. Maar, weet u, een schip en een vrouw hebben een paar dingen gemeen: ‘She needs a lot of paint, she needs a man to master her, and she is quite expensive to maintain’. Laat de feministen het maar niet horen!”

Enigszins in verwarring zoekt hij even later een passend antwoord op de vraag wat zijn lievelingsauteur is. “Vakliteratuur? Of boeken waarbij je je ontspant?”

Het laatste.

Zorgelijk richt hij zijn blik op een uitpuilende boekenkast vol historische delen, maar vindt niets. Staat op en wandelt met een schuin hoofd langs de planken. “Ik vind dat ik u een antwoord op die vraag móet geven,” zegt hij.

Uiteindelijk rommelt hij een roman van Angus Wilson te voorschijn. “Sorry dat ik het zeggen moet, maar dit boek gaat toevallig ook weer over historici.”

De muziek gaat over in schel kopergeschetter. Een soort aanvalsmars.

Uw heldendaden in de Marine, mijnheer Bosscher, behalve geschiedenis?

“Niet veel,” zegt hij. “Alleen maar acht maal de vierdaagse gelopen. Nee, voor mij geen… kom, hoe heet dat ook al weer als je de Militaire Willemsorde kreeg… geen ‘gedane veldtochten, bekomen wonden en uitstekende daden’, nee…”

Plotseling is het even stil en dan klinkt uit de geluidsboxjes een fier stuk muziek. “Luister!” zegt drs. Bosscher met twinkelende ogen, op de punt van de bank. “Dit vind ik het allermooiste wat er is. Dit is de Defileermars van de Koninklijke Marine. Prachtig, hè? Ik zou wel willen dat ze deze muziek voor me spelen als ik ooit de pijp uit ga.”

—————————————————————————————————————————–

Kader

Luitenant ter zee le klasse drs. Flip Bosscher (Heilo 1937) studeerde in Leiden, Freiburg en Bologna. In 1962 kwam hij bij de Marine, aanvankelijk als medewerker op het bureau Maritieme Historie, vervolgens als conservator-directeur van het Marinemuseum in Den Helder. Hij heeft verschillende publikaties op het gebied van de Nederlandse zeegeschiedenis op zijn naam staan.

Dr. Boeko Bosscher (Alkmaar 1949) studeerde in Groningen. Hij is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Instituut voor hedendaagse geschiedenis aan de Groningse Universiteit. Hij is getrouwd en heeft een zoon en een dochter. De gesprekken met de gebroeders B osscher vonden tegelijkertijd plaats. Cas de Stoppelaar sprak met drs. Flip Bosscher in zijn woning in Anna Paulowna, Paul Marijnis wisselde van gedachten met dr. Doeko Bosscher in zijn Warffumse werkvertrek.