NRC Handelsblad 1–6–1993 – De taxichauffeur in Wales wijst op onze koffers die in een rijtje naast zijn auto klaar staan om te worden ingeladen: ‘All this?’ ‘And Everest too!’ zeg ik. De man kijkt me zonder begrip aan. Wie kent niet – zeker in Engeland – deze kop in The Times van veertig jaar geleden, op 2 juni 1953, toen Koningin Elizabeth werd gekroond en tegelijk wereldkundig werd gemaakt dat Hillary en Tenzing de Mount Everest hadden beklommen?
***
“Naar Pen y Gwryd!”, zeg ik streng. De chauffeur start zijn lekkende diesel en wij kronkelen door Snowdonia, langs dorpen met namen als Llanwrst en Betws y Coed, naar het gehucht Nant Gwynant waar het Pen y Gwryd Hotel ligt, het bedevaartsoord van de Mount Everest Expeditie 1953, waarvan alle nog levende deelnemers hier aanwezig zullen zijn.
De chauffeur is een liefhebber van het broeikaseffect, hij geeft vol gas waardoor wij heen en weer stoten op de achterbank. Het is een ruwe ervaring, maar niet zo ruw als de ballonvlucht over de Mount Everest, waarvan wij een dag eerder hoorden getuigen in het Concertgebouw in Amsterdam.
Everest Veertig Jaar.
Tot in Nederland zelfs ontsnapte het aan niemands aandacht. De Vereniging Nederland–Nepal had om het Everest Jubileum op te vrolijken de ballonvaarder Leo Dickinson uitgenodigd die over de Everest was gevlogen. De Kleine Zaal van het Concertgebouw zat stampvol toen Dickinson het woord nam. Hij vertelde van jaren voorbereiding en eerdere – mislukte – pogingen. Hij toonde beelden van zijn levensgevaarlijke tocht met twee heteluchtballonnen op elf kilometer hoogte. Leo vloog in de eerste ballon. De vlam van de andere woei uit en door gebrek aan zuurstof op acht kilometer hoogte kreeg de piloot hem niet meer aan. De ballon koerste daarop met grote snelheid op de zuidwestwand van de Everest af, de allerslechtste plek ter aarde om te landen. Het lukte op het allerlaatste moment de vlammenwerpers weer te ontsteken; om zijn vege lijf te redden stookte de captain de door rukwinden geteisterde ballon zo heet op, dat de nylon verbindingen tussen de mand en de zijkant van de koepel smolten en de ballon nog aan enkele draadjes hing, rakelings over south col scheerde. Dickinson zelf zweefde eleganter over de top, maakte fabelachtige foto’s, maar verongelukte bijna bij de harde landing.
Derde Pool
De vraag die de 8846,1 meter (de zojuist opnieuw gemeten hoogte van de Everest) verre overstijgt is: waarom viert de wereld veertig jaar later nog steeds de eerste beklimming van de Mount Everest?
Het antwoord is meervoudig. Het ontdekken van de ‘derde pool’ was het laatste grote geografische avontuur dat op deze wereld mogelijk was, de helden zijn bovendien nog vrijwel allen in leven (zij het hoogbejaard) en kunnen dus worden toegezongen, een volgende kans tot lustrumviering is er waarschijnlijk niet (reden: zie onder ‘hoogbejaard’).
Er is verder ook behoefte aan nostalgie, een verlangen naar het ‘betere verleden’: de Everest is na zijn eervolle overgave in 1953 (na vijftien eerdere expedities en twintig doden) de laatste twee decennia nodeloos gemarteld met allerlei peperduur stuntwerk. Of erger: hij wordt in toenemende mate beklommen door op sensatie beluste amateurs die een vermogen neertellen om op de top te worden getakeld. Zojuist is dit nog gebeurd door een man die na de beklimming heeft bekend hiervoor nog nooit een berg van dichtbij te hebben gezien.
Schande! Het wordt tijd met nadruk te stellen dat ‘klimmen’ alles te maken heeft met esoterische verlangens en een hoog ideaal, en niets met commercie, sportklimmerij of stuntwerk.
Dit alles voert ons naar Wales.
Mijn zuivere gevoel duurt niet lang als Ian McNaught Davis, de tot veertigduizend kilometer buiten Engeland bekende voorzitter van de British Mountaineering Association, de bar van het bedevaartsoord betreedt. ‘Mac’ is rijk, groot en luidruchtig, en lanceert zijn ‘Engelse humor’ als een snelvuurgeweer.
Huldiging
In de hoek staat een iets rustiger Brit. Wat is uw gevoel over dit feest? vraag ik hem.
Anders dan in termen van “heldendom” en “laatste kans” spreekt hij over Engeland in de kleurstelling van “een natie in verval”. “There was a sense of rejoicing that day. It appeared to unite the nation. And now, so much has changed: notions of national rejoicing seems alien to our present despairing and disaffected age.”
Het moment is daar: De Huldiging. Pietro Segantini, de voorzitter van de Internationale Unie van Alpen Verenigingen (UIAA), spreekt welgekozen woorden. Hij reikt het erelidmaatschap uit aan Edmund Hillary, die nuchter als altijd, brommend als een beer, een dankwoordje zegt.
De receptie neemt een aanvang. Iedereen is er. Delegaties uit Nepal, Nieuw Zeeland, Rusland, Chili, Japan, alle Alpen-landen, Amerika, Nederland. Veel Britten ook, zoals de oude Lord Hunt, de expeditieleider, inmiddels 82 jaar en nog zo kras als een raaf. Met ingetogenheid nipt hij champagne en beziet de desintegratie van het Everest-gevoel met groot misnoegen: “Zoals vorige week, toen achtendertig mensen tegelijk op de top stonden! Vervolgens springen ze er af, aan een vlieger of zoiets. Ze doen onzinnige dingen met die berg, alleen maar om sponsors te plezieren. Ik zie dat met groot verdriet. Het corrumpeert de essentie en de schoonheid van bergbeklimmen. Dit gedoe maakt alpinisme tot een onbeschaafd soort bezigheid.”
Ed Hillary staat naast hem in een onhandig bruin jasje, dat zijn image als beer versterkt. “De Everest heeft mijn leven niet echt veranderd, maar wel veel intenser gemaakt. Ik ben in wezen niet zo geschikt voor dit soort bijeenkomsten, ik ben nooit een social butterfly geworden. Bovendien houd ik niet van nostalgie. De Everest was fantastisch. Maar er is met mij sedertdien zo vreselijk veel meer gebeurd!”
Verhit
Er is veel ‘verleden’, maar naarmate de avond vordert steeds meer veel ‘heden’. Fritz März, voorzitter van de Deutscher Alpen Verein raakt in verhitte discussie met zijn collega Herman Tollenaar van de Koninklijke Nederlandse Alpenvereniging, over de toekomst van de UIAA. Tollenaar vindt dat de organisatie VN–achtige trekjes begint te vertonen, met veel internationaal vergaderen, intercontinentaal vliegen, babylonische spraakverwarring gevolgd door peperduur vertaalwerk, een overdaad aan commissies, daardoor toenemende oeverloosheid en sterk stijgende kosten. Tollenaar wil de bezem er door heen. Dat lijkt een uitstekend plan, maar März, uit het conservatieve Beieren, heeft minder problemen met de logge structuur, waarin bovendien al zijn Duits sprekende klimvrienden de touwen in handen houden.
Plotseling wordt veel duidelijk: naast gevaarlijk amateurisme en hol stuntwerk heeft het Alpinisme ook te lijden onder nationalistische bureaucratie! Ik sta midden in de wandelgangen van de Internationale Bergvergaderaars, die hun eigen belangen verdedigen.
In de hoek zit een peinzende man, ik herken hem. Alec Jones! Die tegelijk met Dickinson over de Everest vloog, in de tweede ballon! Jij stortte toch bijna neer? Alec richt zijn blik even op twee mannen op krukken, waarvan de één ook alle vingers mist: “Alpinism is a risk activity.”
“Ballonvaren ook,” moedig ik hem aan.
“Die tweede ballon had een klein rotmandje, ik paste er niet eens in! Ik stond buiten de mand in een plastic ton, vastgemaakt met een paar musketonhaken. Bovendien, Leo Dickinson had een soort super gasaansteker van Boeing van vijfduizend dollar, en mij had hij afgescheept met een doos lucifers en een aansteker van een paar piek, die het niet goed deed. Daarom kregen we die vlam niet meer aan. We zijn bijna te pletter geslagen.”
Het gevoel van exclusief genot oog in oog te staan met iemand die in een plastic ton over de top van de wereld vloog als een soort Count of Münchhausen, wordt slechts overmeesterd door gevoelens van herinnering aan de Grote Afwezige van vandaag, Tenzing Norgay Sherpa, die ik 1983 in Darjeeling sprak en die me toen vertelde hoe de Everest alles in zijn leven anders had gemaakt.
Hoe hij van schamele yakherder plotseling rijk en beroemd was geworden, met premier Nehru had gegeten, met koningin Elizabeth had geluncht, met de Sheik van Oman had gejaagd, met de gouverneur van Californië in een hondententoonstellingsjury had gezeten, in alle landen van de wereld was geweest, en dat alleen maar omdat hij op de hoogste berg van de wereld had gestaan, op 29 mei 1953, waarna “niets meer in mijn leven ooit nog hetzelfde zou zijn.”