Everestbeklimmer Ronald Naar: “Ik ben absoluut niet controversieel!”

NRC Handelsblad 30-5-1992 – De verhalen zijn legio. Waar moet je beginnen? Bij het verhaal van de ijspilaar in de Khumbu gletscher, waaruit al weken lang op ongeveer tien meter hoogte een stuk tent wapperde en die tenslotte, vlak voor de ogen van Ronald Naar, omviel? Blij dat de kolos niet òp hem was gevallen, onderzocht hij de inhoud van het door de grillige icefall weer vrijgegeven kampementje, en wat trof hij aan? Een kunstbeen! Zoiets werpt toch enkele vragen op. Waarom laat iemand, die de hoogste berg ter wereld wil beklimmen, zijn benen achter?

***

Dan: de stervende Indiër. Voor de ogen van Naar en diens tochtgenoot Edmond Öfner, een week voordat beiden op de Everest zouden staan, kwam een Indiase klimmer door bevriezing om het leven. Hij lag op ongeveer dertig meter van hun tent op achtduizend meter hoogte. Het vroor een graad of veertig, de wind was zo hard als een orkaan. De overige leden van het Indiase team hadden de man achtergelaten, ze hadden

met donkere ogen achter donkere brillen aan Ronald gemeld: “Dead, very pity!” Maar de stakker bleek niet helemaal dood te zijn, want hij bewoog nog met zijn armen.

Ronald zei op dat moment voor de meegedragen televisiecamera dat hij echt niks kon doen en dat hij liever niet naar die stuiptrekkende Indiër voor zijn tent keek. Dit voorval werd een week later uitgezonden door Avro’s Sportpanorama die “de beelden niet zo geschikt vond voor jeugdige kijkers”. Maar ook volwassenen mopperden: “Typisch Ronald Naar”.

Nuanceren

Terug in Kathmandu kan hij het nuanceren, en Edmond, de zachtere van de twee, valt hem bij: “Je kan zo’n situatie uit je stoel achter de buis absoluut niet beoordelen. Op díe hoogte, in díe omstandigheden, loop je grote kans zelf dood te gaan. Je zit daar in vele lagen dons, gepropt in een kleine tent, met een zuurstofmasker op, je kunt nauwelijks bewegen. We hebben met onze dokter per walkie-talkie gepraat, en we kwamen tot de conclusie dat die man hoe dan ook niet meer te redden was. Als je zo’n onderkoeld iemand tracht op te warmen – en de vraag is dan ook nog hoe – stroomt het koude bloed naar zijn hart en zijn hersenen, dan is hij er ook geweest. Dus redden konden we hem niet meer, hooguit nog wat over zijn bolletje aaien. Dat wetende kozen we op dat moment voor onszelf, want we wilden de dood niet in onze tent halen. Een soort dierlijk instinct, denk ik.”

De onfortuinlijke Indiër is een week later door zijn teamgenoten achter een rotsblokje geschoven en ligt daar diepgevroren te wachten tot in eeuwigheid, en die kan op de Everest erg lang duren want de temperatuur komt op die hoogte nooit boven nul. Iedereen die naar de Zuidcol klimt passeert hem nu. Er is nog een tweede bevroren Indiër, die even later werd gevonden. Een poging om hem te evacueren is ook mislukt, en nu hangt hij ondersteboven aan een touw, tegen een onbegaanbaar richeltje, zijn voeten met de puntige stijgijzers fier omhoog. “Als een scherp opstapje”, zegt Edmond.

Smatz

(Deze verhalen zijn natuurlijk nog niets vergeleken met de belevenissen van de beroemde Hannelore Schmatz, die jarenlang op 8500 meter hoogte heeft gezeten, haar blonde haren wapperend in de wind. Hannelore was een vaste ontmoeting voor Everest–beklimmers. Maar ze is sinds kort verdwenen, waarschijnlijk Tibet ingewaaid, en zal haar koude blik thans op het Boeddhistische Rongbuk-klooster gevestigd houden, in de ijle hoop dat haar wedergeboorte voor de centrale verwarming mag plaatsvinden.)

De statistieken over de Everest zijn helder en ondubbelzinnig. Tot en met dit voorjaars–seizoen hebben in totaal 387 verschillende klimmers de top gehaald (van de vele duizenden die het geprobeerd hebben), en er zijn 111 mensen omgekomen. De interpretatie mag zijn: “Het heeft tot dusver 111 mensen het leven gekost om 387 mensen de glorie van het Hoogste Punt Der Aarde deelachtig te laten worden”.

1992 is een uitstekend Everest–jaar tot op heden, 55 mensen op de top, slechts 2 doden, een record. Op dinsdag 12 mei beklommen 32 mensen tegelijk de Everest, dat was nog nooit vertoond, zelf niet in één seizoen. Het gaf grote congestie: voor de lastige ‘Hillary-step’ vlak onder de top was de wachttijd twee uur, omdat er allerlei buiten-ademige wachtenden-voor-u aan een touw omhoog getakeld moesten worden. De top zelf was gelukkig groot genoeg, overal zaten groepjes maanmannetjes met zuurstofmaskers hijgend en sissend te genieten van de bewolking onder hen. Toen het dichttrok wilde iedereen tegelijk weer terug. Weer twee uur wachten voor de Hillary-step omlaag, snel langs de Indiër met de voeten omhoog, in twee lange dagen terug naar de zuurstofrijke omgeving van het basiskamp. Inpakken, wegwezen. Naar huis.

Zwierig

We zitten in de Rum-Doodle Bar in Kathmandu, waar beide heren zojuist met een zwierige krul hun handtekening hebben bijgezet op het met glas bedekte stukje muur waar ook Hillary, Messner en ander beroemdheden staan. Het valt op dat Ronalds vingers heel dik zijn. “Veertien jaar geleden zijn ze stevig bevroren geweest”, zegt hij, “en acht jaar geleden trad er plotseling arthrose op”. Naar mist ook twee tenen, afgevroren op de Mont Blanc, lang geleden. Öfner is vrijwel ongeschonden.

Beider alpine kennissenkring is ook danig aangetast. Ronald verloor drieëntwintig medeklimmers in de loop der jaren, van wie twee van zijn dierbaarste vrienden in Nepal in 1985, na zijn beklimming van de Makalu noordtop. Deze jongens zijn ergens ingesneeuwd en pas maanden later door Sherpa’s gevonden, vredig slapend in hun tent diep onder de sneeuw, dagboekje bijgehouden, wachtend op beter weer.

Öfner weet twee van zijn klimmaten door een ijslawine gedood, aan het einde van een succesvolle expeditie naar de Jannu, een vreselijke noordwand in het oosten van Nepal, waar hij eenzaam – maar niet alleen: duizenden sterren en een vaal maantje verlichtten zijn pad tijdens de nachtelijke klim – de 7700 meter hoge top bereikte. Touwgenoot Gerard van Sprang zat in het hoogste sneeuwhol met bevroren voeten en kon niet verder mee. Een dag later zijn de twee andere teamleden (van wie er één al geen vingers meer had sinds de beklimming van de Nanga Parbat een aantal jaren daarvoor) halverwege de afdaling door een ijsblok getroffen en na een val van honderden meters door de natuur ter plaatse begraven. Dat ongeluk was de reden dat Edmond voor zichzelf een “lange klimpauze” had ingelast.

Levensdrang

De vraag die zich altijd weer opdringt is even onvermijdelijk als de dood zelve. Waarom toch dit alles?

Öfner schetst zijn levensdrang: “Als je héél gevaarlijke dingen doet, tintelt het in je. Ik klom op de Eiger noordwand. Ik was de eerste Nederlander die Les Droites noordwand deed. Ook erg spannend was het Japanse couloir op de Mont Blanc, daar klim je door een soort goot, steil omhoog, met ver boven je een blok ijs zo groot als een flat, dat ieder moment naar beneden kan donderen. Daar klim je dan uiteindelijk wel langs, maar vóór dat moment is het echt een ‘Japanse beklimming’, kamikaze! Als je zoiets doet, telt iedere seconde, iedere hartslag, dat is fantastisch!

“Dat gevoel heb ik ook in de hoge Himalaya. Voortdurend heb je een tekort aan zuurstof. Het ademen ervaar je hier veel intenser dan beneden. Als je niet drinkt ga je direct dood. Het leven hier is tot op het bot uitgekleed, tot zijn essentie teruggebracht. Ik vind dat prachtig, die kracht van de natuur. Ik voel de kracht in dit landschap. De bergen om je heen bewegen, ze komen uit de aarde omhoog. Om daarin mijn weg te vinden, een soort compromis te vinden tussen mij en die machtige natuur, is de kunst. Je moet wel meegeven tot… ja tot hoever? Tot ik nèt niet doodga. Ik heb zo’n grootheid tegenover mij staan, ik kan het mij niet veroorloven die berg als vijand te zien. Ik moet er juist mee samenspannen.”

IJstaart

Gisteravond hebben we een ijstaart gegeten, aan het slot van het grote Topdiner in Kathmandu. De ijstaart was bijna een meter hoog, leek weliswaar meer op de K2 dan op de Everest, maar had een echte ‘ijsval’ (zij het smeltend), plastic klimmertjes aan een touw en tussenkampjes van schuim. Ronald wilde de Nederlandse consul in Kathmandu best nogmaals vertellen hoe alles gegaan was. Maar hij is duidelijk moe, want ‘Nederlands bekendste bergbeklimmer’ heeft nu in totaal acht maanden van zijn leven doorgebracht op de Mount Everest (verdeeld over drie expedities, in 1982 uit China, in 1986 en 1992 uit Nepal). Hij zegt dat de Everest alleen beklommen wordt omdat het de hoogste berg ter wereld is, en zeker niet om de lol: “Ik herinner me van al die maanden nauwelijks één dag die ik echt leuk vond.”

Dat je het nu eindelijk gehaald hebt, moet een opluchting geven, zeg ik, refererend aan al zijn fanatieke pogingen om zo hoog te komen. Nederland en de Everest hebben een soort haat-liefde-verhouding met elkaar. Jij bent ook niet onbesmet gebleven. Was het je hoogtepunt?

“Slechts mijn hoogste punt. Mijn echte hoogtepunt was lang geleden, toen ik de noordwand van de Eiger beklom. Lekker in een Deux Chevaux naar de Alpen toe, en hoep drie dagen de bergen in. Dàt is de stijl die me aanspreekt.”

– Was deze Everest–expeditie te groot, zes ton materiaal, bijna driehonderd dragers, satelliet-telefoon, tv-camera’s?

“Nee, niet te groot, ik vond dit wel mooi. De opnames voor de televisie maakten het ook wel compleet. We waren uitstekend georganiseerd, van alle expedities hadden we de beste materialen, een ziekenhuistent met alle medicijnen. Andere expedities waren daar jaloers op. We zaten in het basiskamp met totaal bijna zeshonderd mensen, van wie uiteindelijk maar vijf procent de top heeft gehaald. Iedereen kwam bij ons kijken, we hadden goed contact.

Westgraat

“Everest Basiskamp is net een dorp. De Britse Militaire Expeditie [ zie elders het verhaal over de Britse expeditie, CdS ] verhaal zat next door, ze tobden in slecht weer op de onmogelijke westgraat, waar ze letterlijk zijn afgeblazen. Er waren op ‘normale route’ via de Zuidcol vele klimteams, waaronder een aantal Russen die kennelijk zonder zuurstof, tenten en eigen Sherpa’s naar boven wilden. De consequentie van deze wat losse organisatievorm was dat de Nederlandse klimmers op een gegeven moment op 6500 meter een verdwaalde Rus aan hun voordeur kregen. Sleeping! bromde deze, met behandschoende vingers tegen het tentdak priemend, en: Eating!

Wat doe je in zo’n geval?

“Die ram je dus meteen weer naar buiten”, zegt Ronald met strenge blik.

Waar slaapt zo’n man dan?

“Daar waar hij verkiest, in de sneeuw, beneden, hij zoekt het maar uit.”

Nadere ondervraging leert dat Naar ook deze zaak kan nuanceren. Er bestond op dat moment voor de brommende Rus geen groot levensgevaar, omdat er ‘vaste touwen’ naar beneden liepen, het was nog niet donker, het vroor maar twintig graden en de wind was niet harder dan kracht zeven.

– Ronald, wat zeg je dit allemaal weer vriendelijk. Nu je de berg hebt beklommen, ga je je minder controversieel opstellen in Nederland?

“Ik ben absoluut niet controversieel!”

– Nou, ik herinner me talrijke prikkelende uitspraken waar een deel van het alpinistisch establishment in Nederland rood van aanliep. Toen je achttien was maakte je al ruzie in de Berggids met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging (KNAV) over een klimcursus in de Alpen, waarvoor je was uitgenodigd maar die je niet beviel.

“Ik gaf gewoon mijn mening! Het is heel eenvoudig, de sportman heeft altijd gelijk. Kijk maar naar Johan Cruyff, naar Bettine Vriesekoop. Wij staan op zo’n eenzame hoogte, dat de Bobo’s daar helemaal niet bijkunnen. In alle discussies met de KNAV heb ik altijd gelijk gehad. Het was toch ook te dol voor woorden: tijdens die ‘invitatie-cursus’ takelden wij de gids omhoog in plaats van andersom. Dat heb ik toen spontaan opgeschreven, ja.”

Smelten

Ronald vertelt met vuur – die de ijstaart verder op zijn bord doet smelten zodat de plastic poppetjes in een zoete lawine ten onder gaan – over één van de moeilijkste bergen ter wereld die hij in 1980 heeft beklommen, de Chacraraju in de Andes. Dat was een hoogtepunt in de Nederlandse bergsport. Hij had van de Alpenvereniging ‘auspiciën’ gekregen, subsidie zelfs. Hij kwam opgewonden thuis, maar niemand belde op. Er heerste stilte als het graf. Dat stak enorm. Nu, na het succes op de Everest, belde de voorzitter van de KNAV weliswaar zelf naar het basiskamp, maar wel als allerlaatste in de lange rij felicitanten, zodat Ronald daarover ook nog wat te grommen heeft.

Ze zijn gewoon een beetje bang van je, opper ik. Als je een minder prikkelend karakter gehad zou hebben, was je dan ook zo hoog geklommen in je leven?

“Nee, ik denk het niet. De bergen zijn rauw. Nee, het leven daar is rauw. Als je niet tegen stervende klimmers voor je tent kunt, dan moet je die sport niet gaan beoefenen.”

Wolven

De heren eten als wolven. Tien weken op vijfduizend meter en hoger vreet niet alleen het vet van je lichaam, ook de spieren verdwijnen. Broodmager keerden ze terug, en we spreken over de gezondheid in dat vreselijke landschap. De koppijn, de ademnood. Zuurstof uit flessen. Waarom hebben ze niet zonder zuurstof geklommen? Dat is toch de ‘echte uitdaging’ op de Everest?

Edmond zegt dat hij niet meer zo jong is (“Een heer op de leeftijd van 33 jaren”). Toen hij in 1984 ook op de Everest klom, kon hij alles, maar nu: “God, want hebben we hard gewerkt, maar god! wat was ik vreselijk moe.”

Ronald is al 37, en voelde zich ook minder sterk dan de vorige keer op de Everest, zes jaar geleden. Bovendien is hij in 1988 bijna doodgevallen in Pakistan met een parapente (een parachute waarmee je naar beneden kan vliegen), waarbij hij zijn voet en rug zo beschadigde dat hij nooit meer voluit aan zijn conditie kan schaven. “Vroeger, in de duinen, was ik de weken voorafgaande aan een expeditie hard aan het trainen. Dat kan nu niet meer, als ik vijf keer op volle snelheid sprint kan ik mijn voet de volgende dag niet meer bewegen. Ik heb dus bewust mèt zuurstof geklommen.”

Öfner: “Ik ren langs de paardepaden in de duinen, intervaltrainig, maar ik kon acht jaar geleden veel meer. Toen maakte ik die expeditie.”

– Oudere klimmers raken toch beter aangepast?

Naar: “Nee, ze kennen hun lichaam beter. Als je knallende koppijn hebt denk je nu: dat gaat over twee dagen wel over. Vroeger was je van slag.”

Alpen

De Himalaya, het Grote Werk. Ze komen niet of nauwelijks meer in de Alpen, dat is nu een soort speeltuin. Daar zijn wel de gevaarlijke routes (dus de leuke routes), maar daar is het allemaal zo… klein. In de Himalaya, tussen die massale ijswanden, tussen Himal en Aarde, waar de Verschrikkelijke Sneeuwman ronddoolt en de Sherpa’s heersen (Naar: “Zonder die kerels hadden we het absoluut nooit gehaald, zij klommen zes maal achter elkaar zonder zuurstof naar achtduizend meter met twintig kilo op hun nek”), is het leven één met de massieven.

Öfner houdt van dit soort projecten, waarbij je niet escapistisch in een Alpenhut gaat zitten lunchen als het klimmen je te veel wordt, maar waarbij je twee maanden gevangen zit in de onheilspellende natuur. Nu had hij bovendien de wens om te filmen. Hij sjouwde grote videocamera”s de berg op. Dat wil zeggen, hij liep zelf met de zware accu’s om zijn lijf, de Sherpa achter hem torste de tv–camera. ‘s Morgens weigerde dat ding pertinent te werken. Bij de strenge vorst gingen er alleen maar rode lampjes branden. Na een uurtje in de zon warmde hij wat op en als er dan geen condens in het binnenwerk zat, wilde het wel. Boven de zevenduizend meter ging hij over op een handzamer Super-VHS camera, die hij tegen zijn lichaam droeg om hem warm te houden. Het zijn mooie beelden, van zo hoog.

Klote

Desondanks levert dit soort topsport geen adembenemend kijkspel op. Ik herinner me een uitzending van drie weken geleden, waarin assistent-expeditieleider Hans van der Meulen, hangend over zijn pickel, een dialoog met Edmond Öfner voert. Het toneel stelt voor een sneeuwwit landschap met veertig procent luchtdruk, op de achtergrond razen wat lawines voorbij. Midden in het beeld staat de stevig ingepakte klimmer die er uitziet alsof hij geen enkele vreugde aan zijn sport ontleent.

Edmond (onzichtbaar achter de camera): “Hoe voel je je, Hans?” Hans (hijgend): “Klote.” E.: “Hoe bedoel je?” H. (hijgend): “Alles is hier klote. Me bril zit scheef, me muts prikt, ik heb het koud, ik heb misschien wel bevroren vingers, ik heb dorst maar ik kan niet drinken want dan word ik kotsmisselijk, ik vind dit klote.” E: “Wat ga je verder doen?” H. (zwaar hijgend van de vorige volzin, omhoog blikkend door beslagen gletscherbril): “Ik moet daar naar toe, dat godvergeten klote stuk omhoog, en daar ga ik slapen.” E.: “Succes.”

Er bleken bij nader inzien geen slaapmatjes en geen eten te zijn, in die tentjes daarboven. Dat was een domper op de vreugde. Hans is later met bevroren vingers afgedaald, en keerde eerder naar huis toe.

Volgeboekt

Zou deze sport veel navolgers vinden? Zeker. Men staat te dringen om de avonturen van het hooggebergte aan eigen lijf te ervaren, de Everest is voor vele jaren volgeboekt.

De beide klimmers zijn nu beroemd. Ze behoren ongetwijfeld tot de beste alpinisten die Nederland ooit voortbracht. Of ze dè beste zijn, weten ze zelf niet, omdat het jonge talent weliswaar aanstormt, maar in anonimiteit. Klimmen is een eenzame sport, de doelpunten worden zonder publiek gemaakt, soms zelfs zonder medespelers of scheidsrechters erbij, zodat er ook nog wel eens storende misverstanden rijzen over het wel of niet bereiken van een top.

De beroemdste klimmer ter wereld, de Oostenrijker Reinhold Messner had als eerste mens alle ‘achtduizenders’ beklommen en was na zijn glansrijke carrière toe aan een wat rustiger leven. Messner, die ook weinig levende klimvrienden meer overhad (zelfs twee van zijn broers gingen dood in de bergen) kocht van zijn bij elkaar geklauterd vermogen een romantisch kasteel met een moestuin, en begon daar wijn te drinken met kunstenaars. Hij maakte zich daarna ook druk om het Milieu, over de Onafhankelijkheid van Tirol en vooral ook over zijn eigen Geestelijke Rust. Contemplatief trok hij over de Zuidpool met een bekende poolreiziger, maar helaas, erg rustig werd hij er niet van, want op het zuidelijkste puntje van de aarde brandde een enorme ruzie los, sappig verslagen tot in Bunte en Bild. Nu komt hij nog geregeld in Nepal om daar een tijdje te wonen en met zijn gezin naar de bergen te kijken.

Seven Summits

Ronald is er de man niet naar om de zaken zo sentimenteel aan te pakken. Hij beklom de Seven Summits, de hoogste bergen van alle continenten op aarde. Nagenieten is niet zijn sterkte punt. Hij zegt: “Op weg van de top naar beneden was ik al weer met andere dingen bezig” en: “Als ik straks thuis ben mogen ze me een weekend lang bellen, maar maandag gaat voor iedereen die me wil gelukwensen de stekker uit de telefoon.” Hij wil nu naar Groenland, naar de Zuidpool, weer naar Bhutan waar hij vorig jaar al maagdelijke toppen besteeg (één daarvan mocht hij van de Bhutanese regering naar zijn zoontje Victor noemen). Ook wil hij naar Mongolië. Hij schrijft en fotografeert zestig procent van zijn tijd en laat zich ook huren door bedrijven om tijdens trainingen (met goed bedachte titels als “Samen naar de Top” of “Langs smalle richels”) de medewerkers op te peppen tot grotere vechtlust.

– Is dat niet vreselijk saai, zo’n grijsgepakte massa in beweging krijgen?

“Oh nee, ik maak een paar vreselijke en controversiële opmerkingen en dan zit iedereen weer op het puntje van zijn stoel.” In ieder geval wil hij niet meteen wéér op expeditie. Hij heeft na tien keer Hoge Himalaya even genoeg van dat ademloze geploeter. Het wordt dus ‘laag avontuur’, laat het zich aanzien.

Edmond, de peinzende, laat zich gewilliger feliciteren. Hij drinkt zijn glas bier in grote ontspanning, hij had ook minder te verliezen. Zijn toekomst is die van cameraman-in-extreme-condities.

We ontmoeten op de valreep de beroemde Franse fotograaf en filmer Eric Valli. Die heeft misschien een baantje voor hem, een paar maanden met Yaks mee door de Tibetaanse hooglanden van Nepal, om een film te maken op kosten van National Geographic. “Ja, dat lijkt me leuk”, zegt Edmond, “want ik voel me heel goed in vreselijke omstandigheden. Ik voel me daar ook heel erg veilig.”