Onderzoek in India – De Kaste der Wetenschappers

NRC Handelsblad 17-6-1982 – India, in bevolkingsaantallen het tweede land ter wereld, heeft eigen satellieten, kerncentrales, reageerbuisbaby’s en een half miljoen afgestudeerde exacte wetenschappers. Maar jaarlijks sterven nog vele Indiërs aan ondervoeding. Personeel te over in de Indiase laboratoria, maar ironisch genoeg liggen de sterkste troeven op theoretisch gebied. Een land met tegenstellingen die zelfs Indiërs soms teveel worden: “Het went echt wel, al went het nooit helemaal.”

***

De voorpagina van de Times of India van 7 mei 1982 biedt een boeiende verscheidenheid van nieuwsberichten, die als illustratie kunnen dienen voor de uitersten waartussen het wetenschappelijk leven der Indiërs zich afspeelt.

Het bericht ‘500 doctorsbullen verkocht aan meest-biedende in de Punjab’ en een tekening van de bekende cartoonist Laxman over examenaanvragen die in India veelal de dag voor het examen vrijelijk worden verhandeld, staan zij aan zij met een artikel waarin de minister van Science en Technology, mr. C. P. N. Singh, in het parlement zegt dat “er binnen zeer korte tijd een grote Indiase satelliet de ruimte ingeschoten zal worden met een raket van eigen makelij, van onze eigen bodem gelanceerd”.

De minister voegt eraan toe: “De Indiase wetenschapsmensen en technologen behoren tot de beste der wereld, en het wordt hoog tijd dat we de Amerikaanse lanceerbases laten voor wat ze zijn!”

Het parlement, getuige de krant, barstte daarop uit in een luid gejuich. Jagers en verzamelaars in het binnenland van India kijken naar een TV, die beelden opvangt via de zopas gelanceerde Insat (Indian National Satellite System) IA, een geostationaire satelliet die in India werd ontworpen en gebouwd. De doodarme dorpen in Maharashtra worden verlicht met elektriciteit uit de kerncentrale te Tarapur, een onderdeel van het enorme Atomic Energy Program, waarin 20.000 man wetenschappelijk en technisch personeel werkzaam zijn.

Jonge bruiden

In Calcutta wordt elk jaar nog een onrustbarend aantal jonge bruiden om het leven geholpen omdat hun bruidsschat tegenviel (het officiële krantenbericht luidt: ‘Sarie vatte vlam’). Dit gebeurt op een steenworp afstand van een cyclotron en een bubble chambre, waarin fysici zich buigen over de “Charm particle production in 400 GeV/c proton and 340 GeV pi-emulsion collisions“.

Over de extreme aspecten van India is genoeg geschreven, met een nadruk die veelal op de armoede valt. Daar ben ik nu niet voor. Waar het nu om gaat is ‘de andere kant van India’, die van geavanceerde wetenschap en technologie. Vijfhonderdduizend Indiërs zijn afgestudeerd in één der exacte studierichtingen. Wat doen die allemaal?

Hun brains zijn vast niet allemaal afgedreven naar Amerika, Europa of tegenwoordig veel naar het Midden-Oosten. Hoe ziet het er uit in een Indiaas laboratorium?

Jayant Narlikar

De ontmoeting met de bekendste wetenschapsman van het land, professor Jayant Narlikar, verloopt ongewoon. Aanvankelijk veronderstel ik – al wachtend in een kamertje – Narlikar’s secretaris voor me te hebben. De man zit achter een bureautje en stelt zich ook niet voor.

IJsberend bekijk ik de boekenkast. Ik dood de tijd door in een paar tijdschriften te bladeren en werp tenslotte een blik op een foto aan de wand waarop ik Narlikar zie zitten naast de beroemde Fred Hoyle en wat andere sterren uit het astronomisch wereldje van Cambridge. Ik kijk naar dat gezicht van Narlikar op de foto… kijk dan naar de secretaris… oh nee! Het zweet breekt me… uit want die die man achter dat bureautje IS NARLIKAR ZELF ! Wat moet ik in godsnaam zeggen! Ik mompel diepe excuses.

De situatie wordt gered door de Professor zelf, die zich uitput in verontschuldigingen wegens het feit dat ik niet volgens de (normale) Indiase hiërarchie tot zijn werkkamer ben doorgedrongen. Hij zegt dat in het Tata Institute for Fundamental Research (TIFR), waar hij werkt, iedereen alles zelf doet – heel modern: “U ziet ook geen bediende buiten mijn deur die mij de hele dag glazen water aanreikt. Neemt u ons niet kwalijk. Het is onze fout.”

Brahmanen

Voldoende personeel (een understatement, gelet op de aantallen), in combinatie met wat bij jeugdige Indiase onderzoekers de ‘Brahmanenmentaliteit’ wordt genoemd, vormt het grootste gevaar voor het wetenschappelijk onderzoek in India.

Dave Seckler, een Amerikaan die bij de Ford Foundation in New-Delhi werkt aan het verbeteren van landbouwgewassen, heeft hier al jaren ervaring mee: “Het beeld is onveranderlijk als volgt: de professor zit aan zijn bureau, samen met een student – meestal ook een Brahmaan – die op aanraden van de professor aan een bediende – ook van hoge kaste – de opdracht geeft een zaadje te planten.

“De bediende heeft daarvoor weer een ondergeschikte. Deze man duwt het zaadje uiteindelijk daadwerkelijk in de aarde. Als het zaadje is gegroeid, komt het resultaat van dit experiment via deze hiërarchie weer naar de professor toe. Meestal zodanig gepresenteerd dat de uitkomst het vermoeden van de Professor bevestigt.

“Man! De ruis in dit systeem is soms vele malen groter dan het signaal. Het is net als de grap die in een cirkel van mensen wordt rondverteld: als de grap weer bij zijn beginpunt terug komt, is er niks meer over van het oorspronkelijke verhaal.”

Hogere kastes

De meeste Indiërs geven dit zonder omwegen toe. Professor Jain – getuige zijn naam ook niet direct uit een geslacht waarin men geacht wordt zelf achter de machine te kruipen – is thans directeur van de I.T.T. in Delhi – één van de vijf Indian Institutes for Technology, in kwaliteit te vergelijken met goede buitenlandse technische hogescholen.

Jain maakt duidelijk dat van oudsher vertegenwoordigers van hogere kastes in India geen praktisch werk deden. “Maar onze vrees daartoe heeft niet alleen zijn oorsprong in het kastesysteem. Wij zijn als kind niet opgevoed met gereedschap of met speelgoed, en zijn op latere leeftijd dus gewoon erg onhandig. Ja, wij zijn zelfs verlegen om met werktuigen om te gaan.”

Hij vertelt dat hij tijdens zijn promotie tot doctor in de werktuigbouwkunde in Londen speciaal een technicus kreeg toegewezen om de handelingen uit te voeren. “Het zal u raar in de oren klinken, maar ik heb tot op de dag van vandaag nog geen schroevendraaier in mijn vingers gehad!”

Empirisch

In hoeverre is de Indiase mentaliteit ongeschikt voor toegepaste wetenschap?

De Indiase religie en de filosofie hebben zich altijd sterk afzijdig gehouden van de ons omringende werkelijkheid. Geestelijke zaken waren van groter belang. Het construeren van een werkzaam theorie op basis van empirisch verkregen gegevens, was iets dat zo’n esoterische schijnwereld zou ontkrachten – en dus was dit voorbehouden aan lager geplaatste creaturen.

In theoretische wetenschappen zijn de Indiërs daarom altijd veel beter geweest dan in toegepaste vakken, en dat is nu nog steeds zo. Jayant Narlikar is een theoretisch astronoom. De bekendste mannen in wetenschappelijk India zijn fysici en wiskundigen. Beroemdheden uit de geschiedenis zijn bijvoorbeeld de wereldberoemde wiskundige Srinivas Ramanujan, de natuurkundige Jagdish Chandra Bose, C.V. Rahman en K. S. Krishnan, de atronoom Meghnad Saha, de thoretisch-fysicus Satyendranath Bose – allen theoretici. Om de fysicus Homi Bhaba niet te vergeten, die het Tata Institute of Fundamental Research heeft opgericht.

De afdeling wiskunde van dit Tata Instituut heeft een goede naam, maar een afdeling als microbiologie hobbelt een beetje achteraan. Daarnaast wordt als reden voor het mindere succes van de praktische vakken in India telkens aangevoerd dat het land in een uithoek van de wetenschappelijke wereld ligt.

Praktisch werk is niet alleen een kwestie van handen-uit-de-mouwen steken, maar ook een kwastie van voortdurend contact met collega-onderzoekers, die af en toe langs-wippen en adviezen geven op grond van eigen ervaring.

“Zo lopen wij altijd achter”, zegt de biochemicus dr. U. W. Kenkare van het Tata Institute. “Van het moment dat iemand in Amerika een briljant idee krijgt waarmee zijn collega’s meestal ook vooruit kunnen, tot het moment dat wij het in de vaklitteratuur hebben gelezen, duurt tussen de twee en vier jaar.”

Japan

Ik opper dat Japan toch ook in een betrekkelijke uithoek lag, terwijl ze nu toch zo aardig kunnen meekomen. Japan? Die vergelijking wordt in India als een ongepaste opvatting gezien, want Indiërs zijn natuurlijk een stuk beschaafder dan Japanners, die immers alles gewoon door slaafse nabootsing tot stand hebben weten te brengen. En dat is niet zoals het hoort.

Ondanks de geografische handicap va het Tata Institute draaien de Spinco en Sorvall ultracentrifuges naar hartenlust. De nieuwste Mettler-balansen staan volstrekt waterpas en geven digitaal hun microgrammen aan. In de ‘plus vier’ (graden kamer) is het een drukte van belang – of komt dat laatste omdat het vertrek het prettigste plekje van India is, zo midden in Mei?

“We gaan moeilijk en zuiver, fundamenteel onderzoek zeker niet uit de weg”, zegt dezelfde Kenkare strijdlustig. “Als we dat doen, zouden we binnen tien jaar hopeloos achter liggen. Nu hebben we nog het idee dat we het bijhouden, al zitten we op een niveau dat niet hoger is dan in Italië, Hongarije of Spanje.”

Handicap

Een andere handicap voor praktisch werk in India – waar iedereen het over eens kan zijn – is het materiaalprobleem. De vreselijke bureaucratie in het land verhindert een laboratorium binnen een tijdsspanne van een jaar een kapotte rotor van een centrifuge (of zoiets) te vervangen. Er moet een kast vol papieren worden ingevuld, de douane moet te vriend worden gehouden, en dit werkt frustrerend en vertragend. „Wij zijn van origine al niet zo soepel”, zegt een onderzoeker, “maar in dit systeem voelen we ons als een slang die door een stalen stelsel buizen moet zien te kronkelen.”

Een sluitend overzicht van wat er zoal aan technisch-wetenschappelijk onderzoek in India wordt gedaan is niet te geven. Het land is onoverzichtelijk groot, de communicatie niet bestaand, en de daartoe bevoegde regeringswoordvoerders hebben zelf ook geen flauw idee.

Er zijn zeker een paar goede instituten. Bekend tot buiten de grenzen is het reeds genoemde Tata Instituut. Voorts zijn er het IIS (Indian Institute for Space Sciences), die tezamen met het Physical Laboratory in Ahmedabad en het India Space Research Centre in Bangalore de ruggengraat vormen van India’s sterk opkomende’ ruimtevaart, waarvan het jaarlijks budget hoger is dan van Engeland. De Apple en de Insat zijn al de lucht ingeschoten, en vele zullen nog volgen.

Atoomonderzoek.

Het Homi Bhaba Research Centre ten noorden van Bombay is een instituut dat voor buitenstaanders zo gesloten blijft als een pot, maar er werken zeer capabele kernfysici. India heeft kans gezien op eigen benen te staan bij de bouw van de laatste twee kernreactoren, bij Madras en bij Narora. Er is verspreid over het hele land redelijk goed biologisch, landbouwkundig, chemisch en natuurkundig onderzoek.

Het All Indian Institute for Medical Sciences heeft ook een reageerbuisbaby op zijn naam staan. In een land waar 75.000 kinderen per dag worden geboren kan die er nog wel bij.

Heel fundamenteel lijkt ook het onderzoek dat plaatsvindt in het National Physical Laboratory in Delhi. Dit instituut ziet als voornaamste taak het op peil houden van de nauwkeurigheid der fysische standaarden in India, zoals de kilo, de meter, de seconde en vele andere grootheden. De meter wordt hier met behulp van de frequentie van een Helium-Neon laser tot op een tienmiljoenste nauwkeurig bepaald, en de seconde heeft geen afwijking meer boven een miljoen-miljoenste, dankzij een atoomklok en de calibratie met gelijkgestemde klokken in Europa via de satelliet Symphonie-2.

Calibratie

En dit alles in een land dat er eerder bij gebaat lijkt de gemiddelde foutengrens van haar totale samenleving terug te dringen naar twintig procent, om maar wat te noemen.

De dienstdoende senior scientist in de afdeling ‘Calibratie’ denkt er in zijn hart ook zo over: “Overdag werk ik op 0,00000000001 nauwkeurig en ‘s avonds moet ik naar huis, door het chaotische verkeer, in een auto die nauwelijks rijdt, langs stoplichten die niet werken, huizen die zijn ingezakt en mensen die niets te eten hebben. Maar het went. Het went echt wel, al went het nooit helemaal!”

Science and Technology heeft op dit moment zeker de wind mee in India. Er bestaat veel belangstelling voor en er is duidelijke medewerking van regeringszijde. Geld is er genoeg – vreemd genoeg – en mensen ook, al wordt geklaagd over de gemiddelde kwaliteit, maar dat kan ook niet anders met universiteiten die zó zijn verpolitiseerd dat de studenten meer staken dat studeren.

De wetenschappers zelf staan ook in hoog aanzien, niet in de laatste plaats bij elkaar. Doctoren spreken elkaar altijd aan met ‘doctor’ – ook al kennen ze elkaar nog zo goed – op dezelfde toon waarmee Baghwan-adepten in Nederland elkaar met Swami bejegenen.

Waaiende fans

De kwaliteit van de laboratoria loopt sterk uiteen, veel meer dan in ons land mogelijk is. Het Sri Ram Institute for Industrial Research in Delhi, bijvoorbeeld, staat bekend als een ‘goed instituut’ maar het is van een treurigheid, een viesheid, een ongeïnspireerdheid waarbij de tranen je in de ogen springen.

De tafels liggen onder het stof, voor zover er dat door de waaiende fans niet vanaf is gewapperd. Er brandt nauwelijks licht en er liggen hopen vuil in elke hoek. Ik vraag aan de direkteur, doktor Nigam, waarom dit zo is.

“Vreselijk hè?” beaamt hij volmondig. “En ik zeg het ze zo vaak, maar de mensen lijken niet te weten wat schoon is.” De oplossing waarbij hij zelf met emmer en dweil achter zijn gepolitoerde bureau vandaan komt om het voorbeeld te geven, is een mogelijkheid die ik niet durf te suggereren.

De afdeling micro-elektronica van het IIT in Delhi is daarentegen het andere uiterste. De professor daar, een kleine dame met een knotje en een bril, giechelt: “Laatst was er hier een Duitser die uitriep: Ik ben niet meer in India – God zij geprezen!”

Afstand

De afstand wat er in India wordt gepresteerd op het gebied van technische wetenschap en de ‘rest van de beschaafde wereld’ wordt desondanks steeds groter, geld en goede instituten ten spijt. Tien jaar geleden, denken vele onderzoekers, konden ze het op sommige gebieden nog wel bijbenen, maar dat is nu niet meer zo. Terreinen als geavanceerde computerkunde en genetic engineering zijn nog steeds niet betreden.

Deze constatering voert de waarnemer naar het hete hangijzer, waarover ook in India zelf de grootste meningsverschillen bestaan: wat moet er eigenlijk wetenschappelijk onderzocht worden in een land, waar de helft van de bevolking nog steeds onder de armoedegrens leeft van het toch niet zo uitbundige (besteedbare) inkomen van twintig gulden per maand?

Moral Booster

“Een van de belangrijkste aspecten van technologisch geavanceerd onderzoek in derde wereldlanden is het effect van moral booster – morele oppepper”, zegt Anil Agarwal, bekend wetenschapsjournalist in New Delhi. Hij is oprichter van het Centre for Science and Environment. In de avonduren fungeert hij als correspondent van het Engelse blad New Scientist.

Op de valreep voor zijn vertrek naar Nairobi, voor een congres over wetenschap in derde wereldlanden, heeft hij tijd voor een gesprek, in zijn Centrum op de bovenste verdieping van een torenflat waarvan de lift niet werkt – een beproeving in zomers Delhi.

Agarwal: “Deze morele oppeppers hebben arme landen nodig, want zij verklaren hun achterstand ten opzichte van de rijke landen vanuit een achterstand in technologie. Zij voelen heel duidelijk dat hun ‘technologisch analfabetisme’ hen verhindert een rol van betekenis te spelen. Zo is bij ons momenteel de ruimtevaart de grote oppepper.”

Na de lancering van de INSAT werden de afdelingen natuurkunde van de universiteiten plotseling verrast met een grote toevloed van studenten. De satellieten zijn in India zó populair dat zelfs melkpoeder-reclames als woordspeling INSATiable gebruiken met betrekking tot de begeerte waarmee het afgebeelde knaapje zijn melk naar binnen slobbert.

“Naast deze technologische kloof bestaat er een tweede, namelijk de appropriate gap,” zegt Agarwal. “Niet alle westerse technologie hoeft in arme landen zinvol te zijn, natuurlijk. Wij hebben bijvoorbeeld geen goede personenauto’s nodig, want niemand kan ze betalen en de wegen zijn slecht. Wat we wel nodig hebben zijn goede zonnecollectoren, en dat is ook technologisch interessant.

Hij vervolgt: “Wat we ook nodig hebben is bijvoorbeeld een goede vergistingstechnologie om uit rijstvliesjes ethanol te maken. Er wordt in India per jaar zestig miljoen ton rijstafval weggegooid en dat, vergist tot ethanol, zou tonnen brandstof kunnen opleveren.”

Atoomonderzoek

Is het atoomonderzoek in India ook ‘appropriate’?

Hij aarzelt. “Vergeet niet” zegt hij, “dat in de jaren vijftig door jullie werd voorgespiegeld dat kernenergie dé energiebron van de toekomst zou zijn. Nu zijn wij zover dat we alles zelf kunnen maken en wij kunnen het ons niet permitteren het weer overboord te zetten op grond van twijfels die jullie nu koesteren. Alle mensen zijn er dus voor, en het heeft een duidelijke speerpuntfunctie in de research. Het sleept andere instituten ook mee.”

Overigens gaat het nog niet zo hard met de kernenergie. Van de geplande 10.000 Megawatt in het jaar 2000 zijn nog maar 770 megawatt gerealiseerd, in 20 jaar tijds. Er is niet voldoende zwaar water, en er zijn meer problemen.

Maar dit alles neemt niet weg dat India thans geheel self sufficient is op het punt van kernenergie, dat ook zijn toepassingen in de bewapening zal vinden (en al heeft gevonden, getuige de atoombom van een paar jaar geleden).

Zuidpool

Eén van de laatste wetenschappelijke successen van India is de Zuidpoolexpeditie. Wat deed het warmste land ter wereld op het koudste plekje? De expeditieleden vlogen er in een helicopter rond, deden wat metingen en waren de zesde natie ter aarde met een eigen Antarctica-onderzoek.

Daar ging het eigenlijk om. Een morele oppepper.

Tekenend was ook de selectieprocedure. De deelnemers moesten natuurlijk goed in hun vak zijn, ze moesten lichamelijk tegen een stootje kunnen, het liefst ongetrouwd, en…. ze moesten alles willen eten.

Captain Scott kwam om het leven omdat hij te weekhartig was zijn ponies op te eten. Brahmaan of niet – een beaf eater moet je zijn, op de zuidpool.