Paardenrennen op Duindigt: “Vort Luiwammes! Anders kos-je me een meier!”

NRC Handelsblad 19-5-1979 — Paarden, eigenaren, trainers en jockey’s: een vierspan dat leeft voor en van de rennen. Broe­derlijk delen ze spanning en pret van het paardenwereldje met de ruim 2000 bezoekers die bijvoorbeeld Duindigt op een doordeweekse dag weet te trek­ken. Niet alleen de onbaatzuch­tige paardenliefde brengt ze sa­men, geld speelt een belangrijke rol. Wie zal er gaan winnen, wie heeft er goed gegokt?
Door Paul Marijnis en Cas de Stoppelaar

 ***

PaardenrennenEen bezoek aan de renbaan is niet goed moge­lijk zonder juiste uitrus­ting. Die omvat: een exemplaar van het tijdschrift Paardensport in ren en draf, een watervaste pen, een stapeltje wedformulieren, enig contant geld en een goede verrekijker (faculta­tief).

De man naast ons op de tribune ven Duindigt heeft het allemaal bij zich. Eerst heeft hij de tv-monitoren, die aangeven hoeveel er te winnen valt, intensief bestudeerd. de rug naar de baan. Terwijl de geluidsinstallatie plotseling uitbarst in een schorre mars, stort hij zich in complexe berekeningen.

De paarden dansen de baan in en worden door de jockeys naar de starthokken geloodst Onze buurman heeft een ingewikkelde rekensom op papier geworpen en verdwijnt haastig naar de loketten van de totalisator, achter de tribune. “Er kan gestart worden”, meldt de luidspreker. Na enig geharrewar zitten alle paarden in hun hokje. Een knal, de deurtjes vlie­gen open, de paarden springen naar voren.

Ze denderen langs, de hoeven ran­selen de grasmat met een snelheid van bijna zeventig kilometer per uur. De jockeys veren mee in de ritme van het paard, kort in de stijgbeugels, de spitse billetjes hoog boven het zadel in de stroom­lijn van de wind. Onze buurman kreunt hoorbaar. “Lopen Lummel!” mompelt hij gekweld.

Onderlinge wedstrijden

Paardenrennen in Nederland. Het begon allemaal ooit – lang geleden – met de onderlinge wedstrijdjes tussen de rustieke landadel op het grasveld achter het kasteel, maar de zaak groeide alras uit tot een er­kend sportgebeuren, compleet met officials en omkoperij, Eind vorige eeuw was in Nederland een bloeiend ren- en drafbestand opge­bouwd, dat ook internationaal in tel was. Men racete en gokte dat het een lieve lust was – tot 1911. In dat jaar werd het “zedelijkheids­wetje” aangenomen waarin het wedden werd verboden en de tota­lisator werd afgeschaft. Dat was de doodssteek voor de paarden. Want paarden en geld: twee hebgrage handen op één zweterige buik. Geen poen dan ook geen paarden.

Tijdens de Duitse bezetting mocht aanvankelijk wel wat gekoerst en gewed worden, maar op het laatst waren alle paarden gestolen of op­gegeten.

De eerste naoorlogse race – op de vliegbasis Soesterberg – werd grotendeels door Engelse le­gerofficieren georganiseerd.

Het Militair Gezag stond het uit­sluitend aan heren in uniform toe geld op de races in te zetten. Dit had tot gevolg dat onder paarden­liefhebbers een levendige zwart­handel in tweedehands uniformen ontstond. De banen waren gevuld met namaak colonels en lieute­nants.

Na 1948 kreeg het rennen en dra­ven in Nederland zijn huidige vorm. En nu gaat het goed, wan­neer men zich althans beperkt tot het signaleren van wat er door de wet is toegestaan.

Het aantal renpaarden – paarden die door een jockey worden bereden – steeg vorig jaar van twee- naar driehonderd. Bij de dravers – paarden die een sulky voorttrek­ken – kwam de stormachtige ont­wikkeling al eerder. Er zijn nu ongeveer tweeduizend dravers.

Een wedren is veel dynamischer, veel spectaculairder om te zien dan een draverij. Paard en jockey tesa­men maken de indruk van een ge­spierde windvlaag. Of, zoals een chauvinistische renpaarden-trai­ner opmerkt: “Mijnheer! Ik heb een dagje als dravers-trainer mee­gelopen, maar dat vond ik zulke le­lijke beesten. Ik durf te wedden dat het slechtste renpaard het nog kan opnemen tegen de mooiste draver!”

Kalfsleren laarsjes

Een dol dagje Duindigt. De race om de Janice Jumper-prijs is aan de gang, een “huis-, tuin- en keuken­ren” met 4500 gulden voor de win­naar. Op het balkon van de bestuurssociëteit van de Koninklijke Nederlandsche Sneldraf- en Ren­vereeniging, dat zich een veilig aantal meters boven het Haags ge­spuis bevindt, heeft zich een rijtje beverrekijkerde dames en heren opgesteld. Zij mochten pas lid wor­den na het passeren van een lange wachtlijst en een ballotagecom­missie. Welke selectiecriteria bij deze procedure worden gehanteerd is althans uit het voorkomen en ge­drag der dames en heren niet direct op te maken. Maar gezellig is het er wel, wis en drie: er wordt tenminste stevig besteld bij de bar.

De paarden stormen aan de over­kant voorbij. Achter het grote raam zit een viertal dames over hun leesbrilletjes heen te kijken. Onmiskenbaar zijn ze thuis in het jachtige paardenwereldje: zij nip­pen met zenuwachtige regelmaat aan hun sherry’tje, knabbelen kaaskoekjes uit een meegebrachte wegwerpverpakking en steken de ene king-size-filter-extra-mild aan met de andere. De mondstuk­ken en de verpakking van de siga­retten is trouwens niet het enige goud dat er blinkt: de dames zitten zelf ook ónder.

Uit deux-pièces in streng pied-de-­poule motief (en wijde plooirokken) slaat ons een sprookjesachtige par­fumwolk tegemoet. Het tafelblad is bezaaid met tasjes, zakdoekjes, aanstekers en wedformulieren, waarmee de dames zich – tussen het rennen en draven van paarden en obers door – naar het loket in de hoek reppen om nog een kansje te wagen.

De paarden komen de laatste bocht om. Een lichte consternatie maakt zich meester van het gezelschap. Wie zal er winnen? Belangrijker: wie heeft goed gegokt?

Een habitué met lichtgele kalfsle­ren laarsjes (“Groot geworden in de kroketten en bitterballen,” lis­pelt een stokoude insider ons in het oor) roept: “Vort, luiwammes!! Anders kos-je me een meier!!

Paard 5 heeft een voorsprong van één lengte genomen, honderd me­ter voor de finish. Een ander lid (“Die meneer daar met dat rode hoofd? Doet in ijskasten-en-gros“) wendt zich korzelig tot de barman om troost. Een derde aanwezige, in nerveus gesneden nappa gehuld, wipt op de tenen van suède brogues op en neer. Paard 7 haalt paard 5 in en wint. Tegen de hoek leunt een rijzige verschijning; vol­gens onze bejaarde zegsman behal­ve vooraanstaand paardenbezitter “ook een hele grote aannemer”. Ook hij is piekfijn aangekleed. Hij roept: “Die gozer op paard 7? Héél fijn gereden!” Een volbloed Hage­naar zo te horen. Hij lijkt duidelijk in zijn sas: hij zal wel een aardig bedragje op de juiste knol hebben ingezet.

Iedereen drentelt weer naar bin­nen, richting bar. Tevreden komt de heer C. de Jong aanstappen. Hij is als chef-renwezen van de Neder­landse stichting draf- en rensport (de NDR) verantwoordelijk voor alles wat er bij het rennen gebeurt. Hij zegt: “Mooi hè? Alle paarden bijna op één lijn over de finish. Dat moet ook zo. Alleen paard 11: die was kilo’s slechter.

Ondermaats

Bij auto’s werd tot voor kort het vermogen in paardenkrachten uit­gedrukt, bij paarden deed men dat altijd al in kilogrammen. Dat is de verplichte last waarmee een paard wordt opgezadeld in de gedaante van een jockey, eventueel aange­vuld met enig lood. Uiteraard zo weinig mogelijk.

Mede daarom hebben jockey’s maar een schraal bestaan. Het zijn ondermaatse mannekes, de 0-benen gestoken in laarsjes van vijfhonderd gram, het lijf omgord met de kleuren van de stal waarvoor ze rijden. Veel jockey’s leven op een dieet van zwarte kof­fie, slabladeren en lange fietstochten.
Terry Cain, door de honger uit jockey-rijk Engeland verjaagd (en dit jaar toprijder van Duindigt) verklaart dat hij tegenwoordig geen ontlastingstabletten meer slikt voor iedere race. “Je wordt er doodziek van, je loopt helemaal leeg. Alleen na een dineetje neem ik nog wel eens een halve.”

Andere jockey’s dobberen dage­lijks uren in een badkuip vol ko­kend heet water om hun lichaam­pjes lichter te weken. De meesten wegen rond de 55 kilo, maar het ideaal blijft 49. “Liever een pond lood erbij dan een ons vet” is het motto in dit piepkleine wereldje. De paarden lusten er trouwens ook van, ook al eten ze veel meer. Het zijn lange werkdagen voor deze topsporters. Trainer Henk Leen­heer, één van de professionals die renpaarden voor hun eigenaar trainen (kosten tussen de tien- tot vijftienduizend gulden per jaar) is dag in dag uit als een Rinus Mi­chels bezig de pensionaires in zijn entrainement te verzorgen. Hij schaaft aan hun conditie en kweekt ze op voor de strijd.

Op maandagen wordt op het strand gegaloppeerd. Op dinsdagen veel conditiedraven en “overig snelwerk”; op andere weekdagen wordt eenzelfde slopend program afgedraaid. Na iedere training ver­dwijnen de paarden voor een tijdje in de trots van Leenheer: zijn paardenbadkamer, waar ze onder de douche gaan, met warm water worden gemasseerd en ten slotte onder de hoogtezon moeten. Daar­na terug naar de schone stal op het verse stro.

Op wedstrijddagen, als de neusvleugels nerveus beginnen te tril­len bij het horen van de aanzwel­lende marsklanken van het nabij­gelegen parkoers, krijgen ze een lichter ontbijt. Er staat de hele dag een stalknecht in de buurt om de atleet te hulp te schieten, mocht er iets niet helemaal in orde zijn. De één krijgt nog een galopje vooraf, de ander gaat rustig uit wandelen aan een touwtje door de bosjes van Duindigt. Na de wedstrijd mogen ze een halfuurtje extra onder de infraroodlampen. Bovendien kookt Leenheer bij die gelegenheid per­soonlijk voor al zijn paarden: ha­ver, lijnzaadolie, een schepje krachtvoer en een bolletje knof­look.

Paarden, eigenaren, trainers en jockey’s: een vierspan dat leeft voor – en van – de rennen. Broe­derlijk delen ze de spanning en de pret van het paardenwereldje dat ruikt naar mest, geurt naar hooi en zomerse grasbanen en… stinkt naar geld!

Koppel of trio

De ruim 2000 bezoekers die Duin­digt op een doordeweekse dag weet te trekken zijn daar niet uitslui­tend tezamen gekomen uit onbaat­zuchtige paardenliefde, maar ook om te wedden. Het systeem is een­voudig genoeg.

De speler kan voorspellen welk paard als eerste aankomt (win­nend spel), welke twee of drie paarden als eerste aankomen (kop­pel of trio spelen) of welk trio de volgende week gaat winnen (su­pertrio). Hij vult zijn profetie in op een wedformuliertje, en levert formulier en inzet in bij het loket van de totalisator. Heeft hij gewonnen dan haalt hij de buit direct bij het loket af op vertoon van zijn afge­stempelde formuliertje.

De sportredacties van de dagbla­den en het blad Paardesport ver­strekken bovendien bij iedere koers een prognose van de uitslag, en tenslotte kan iedere speler zijn keuze van paard baseren op de cote.

De cote is het bedrag dat je op een paard kunt winnen, van minuut tot minuut bijgehouden door een computer, en via tv-monitoren overal op de baan te zien. Wedden veel mensen op hetzelfde paard – de favoriet dus, dan wordt de spoeling dun en de cote laag; de cote op een paard dat weinig kans maakt kan oplopen tot het vijfhonderdvoudige van de inzet.

Volgens de leer van de rou­lettestatistiek zou bij een koers van 12 paarden de kans om de win­naar aan te wijzen 8,3% zijn, en de kans bij een trio 0,57%. Maar er zijn veel, zeer veel onbekende factoren in het geding; de jockey heeft een slechte dag, het paard heeft geen zin, de baan is te nat of juist te droog, of de wind waait te schraal. Maar dit niet alleen: er wordt na­melijk al sedert de dagen van Ben Hur geknoeid bij de rennen.

Jockey’s kunnen onderling afspre­ken in welke volgorde ze binnen gaan komen. Vervolgens wedden ze heimelijk op zichzelf en strijken de winst op. Mede hierom volgt de NDR de verrichtingen van de baan met argusogen. Niet zelden wordt een trainer of jockey ter verant­woording geroepen als het paard opvallend ver achterbleef. Een oudgediende op Duindigt heeft zelf meer dan vijftig jaar in het zadel gezeten, geeft ruiterlijk toe zelf “ook wel eens een triootje gestoken te hebben”.

Dat zijn er de eigenaars. Vaak mensen met veel geld, dol op wed­den. Op de baan is de maximum inzet slechts 100 gulden, wie meer wil, brengt dus een bezoek aan een café waar zwijgzame mannen, uit­gerust met dubbele cognacs en een weelde aan gouden ringen, zit­ting houden als bookmaker. Onder het wetend oog van de barman schuift men elkander de mielen toe. The sky is the limit.

Eigenaars die op deze wijze “bui­ten de baan spelen” lopen ook op Duindigt rond. En aangezien trai­ners en jockey’s voor hun brood­winning afhankelijk zijn van de luimen der eigenaars, kunnen in de schaduw van de staldeur de won­derlijkste overeenkomsten worden gesloten, zodat zelfs de grootste paardenkenner de volgende zon­dag wordt overvallen door een on­verwachte uitslag.

Goede voornemens

De bookmakers verlichten niet al­leen de noden van de zware inzet­ters, maar ook van veel ongelukki­gen die zelf niet in de gelegenheid zijn om de banen te bezoeken. In hun zilverkleurige Mercedessen 450 SL met rundlederen interieur. zijn zij heel wat mobieler dan de heren van de totalisator, die alleen binnen de hekken van de renbanen en via enkele stoffige kantoortjes in de provincie mogen opereren. Het illegale gokken groeit volgens insiders dan ook net zo hard, zo niet harder, dan de officiële omzet van de totalisator: in 1978 118 mil­joen gulden. Bij de Grote Prijs der Nederlanden zou, naar gelispeld wordt, buiten de baan tweemaal zoveel omgaan als via de loketjes op Duindigt.

“Wij zijn voorlopig niet van plan het illegale wedden aan te pak­ken,” laat het Ministerie van Justi­tie desgevraagd koeltjes weten. “Eerst moeten de NDR en de Stich­ting Sporttotalisator de hand maar eens in eigen boezem steken.” En de politie van Wassenaar, tot wiens territoir ook Duindigt behoort, reageert nog laconieker. Illegaal wedden is verboden, zo weet men ten burele, maar och, het gaat im­mers om een klein clubje randfigu­ren? Wanneer de zaken uit de hand zouden lopen, ja dan… Daar komt nog bij dat illegaal gokken zo moeilijk te bewijzen valt.

Minder mismoedig klinkt het ge­luid van de Stichting Nederlandse Sporttotalisator: “Het gokken rijst volkomen de pan uit”, zegt voorzit­ter C. M. L. Roozemond, burge­meester van Alkmaar. “De situatie is nu dermate uit de hand aan het lopen dat we besloten hebben ons recherche-apparaat op de banen sterk uit te breiden.”

Ook bij de NDR vallen goede voor­nemens te beluisteren. De accom­modatie op de banen is sterk ver­ouderd. Rijders en trainers moeten beter gescheiden worden van het publiek, om stiekeme deals te be­moeilijken. En de verkooppunten van de totalisator moeten worden uitgebreid, daar is iedereen het volmondig over eens.

De gebruikelijke calvinistische af­keer van wedden is de laatste ja­ren duidelijk afgenomen. Lotto, to­to, roulette en Staatsloterij is rui­mer toegestaan dan ooit te voren. In deze opmars der kansspelen hobbelt de paardensport voorlopig achteraan, gehandicapt door book­makers, bedriegers en beperkende bepalingen.

Na een hele middag op de tribune heeft onze buurman uit het begin van het verhaal nog steeds niets gewonnen. Als we hem deelne­mend vragen hoe dat zit, zwijgt hij, en werpt door zijn kijker een blik op de laatste finish van die dag. Hij laat zijn instrument, weer zakken, glimlacht verontschuldigend, en noteert spijtig de uitslag.

— KADER

Bij rennen onderscheidt men twee types wedstrijden: conditierennen en handicapraces. Bij beide types gat het erom om de goede paarden met zoveel meer gewicht op te zadelen dat zij in theorie net zo snel (of langzaam) worden als hun slechte wedstrijdgenoten.

Bij conditierennen wordt er van te voren bij het uitschrijven van de ren, een aantal voorwaarden opgesteld.

Zo mochten aan de Janice Jumperprijs, verreden op 9 Mei, slechts paarden van drie jaar en ouder meedoen. Driejarigen moesten 52 kilo dragen, ouderen 59 kilo.

Voor iedere 1500 gulden die een paard ooit had gewonnen, kwam er nog een kilo bij. Had een paard nog nooit wat gewonnen, dan ging er twee kilo af.

Er zijn nog veel meer van dit soort regeltjes: hengsten moeten twee kilo meer dragen dan merries, een uitzonderlijk succesvol paard krijgt drie kilo extra toegewezen.

Het tweede type is ene handicapsrace. Maandelijks wordt door de handicapcommisssie van de NDR een lijst met alle Nederlandse renpaarden gepubliceerd, waarin wordt aangegeven hoeveel gewicht ieder paard tijdens de race moet dragen. Deze maand staat Oriental Prince bovenaan ( “in de eerste categorie”) Hij moet 72 kilo meetorsen.

Onderaan staat (vierde categorie) het paard Steven Mailes, met 40 kilo, een beklagenwaardig klein jockeytje.

Voor de race begint worden al de jockeys gewogen met zadel en al. Wanneer ze te licht worden bevonden gaat er een plakje lood mee onder het zadel.
Alleen Engelse volbloedpaarden mogen bij de race worden ingeschreven, in: tegenstelling tot de dravers waar halfbloeden lopen. Schillehitten, Manegesloodfjes en Belgische dikbillen worden gediskwalificeerd.

Een internationaal vermaard renpaard is op dit moment is de Amerkaan Ile de Bourbon, een paard dat vijf miljoen gulden doet op de markt.

Vooral Amerika, Japan, Engeland en Frankrijk zijn paardenlanden bij uitstek. De Nederlandse renpaarden worden kwalitatief wel steeds beter, maar halen het in snelheid nog niet bij hun buitenlandse neven en nichten. Ze zijn dan ook niet zo krankzinnig duur.
De grootste Nederlandse ren is de jaarlijkse Grote Prijs der Nederlanden, waar het om een eerste prijs van 45000 gulden gaat, die meestal door een buitenlands paard wordt gewonnen. De duurste race in Europa is de Prix d’Arc de Triomphe in Parijs, waar 300.000 gulden kan worden gewonnen.