100 jaar telefonie in Nederland: “Spreekt u maar!”

NRC Handelsblad 18-4-1979 — Het is een opdringerige huisvriend, de telefoon. Hij gaat net als we in bad zitten. Hij verbindt ons op commando met een vriend in Hawaï, met de hulpdienst of, op eigen initiatief, met een wildvreemde dronkaard.
Honderd jaar geleden drong hij voor het eerst met zijn geratel de Nederlandse huiskamers binnen. Nu, met de vijf miljoenste abonnee binnen handbereik, kan de telefoon dienstdoen als wekker, informatie uit een computer halen en manuscripten overbrengen. Een rondgang langs koperdraad en glasvezel, geinlijn en beeldtelefoon.

***

“Er is nog één geinponum voor u,” zegt Max Tailleur door de telefoon. Klik, zegt het toestel, en vervolgens barst de geinlijn los: “Sam staat met een ijscokar op het Rembrandtplein… Moos komt langs… Zegt Sam…” Bulderend gelach besluit de Witz.
De geinlijn (020-211811) vormt een aardige bijverdienste voor PTT: acht miljoen maal werd hij vorig jaar gebeld en leverde ruim een miljoen gulden op. Dat is heel wat meer dan de Beurskoersen, een ander servicenummer, dat een zakelijke opsomming geeft van de situatie op de effectenmarkt en slechts anderhalf miljoen mensen vermocht te boeien.

Het minst gedraaid, maar inhoudelijk het sterkst is het telefoonnummer van je Stichting ‘Operaesje Fers’, de Friese poëzielijn (05100-31343), waar de luisteraar wordt onthaald op een voordracht van een gedicht met veel onhoorbaar zuchten tussen de regels, voorafgegaan door elektronische muziek om in de stemming te komen. Het andere nummer van Operaesje Fers. (05100-31313) blijkt in het Fries te zijn ingesproken en onverstaanbaar Dat zal geen jackpot zijn voor de PTT.

Diametraal tegenover deze ingetogen aanpak staat de ‘Hitlijn’, waar een diskjockey ten onder gaat in echo en een meisje een dun lied zingt. De schuld van deze magere performance moet ongetwijfeld worden gezocht bij de PTT, die slechts communicatie per telefoon toestaat tussen frequenties van 300 tot 3400 hertz, ongeveer een vijfde van wat we normaal horen. Desondanks is de hitlijn een kassucces: meer dan vijftien miljoen opbellers sedert de oprichting, nu ruim twee jaar geleden.

Tante Cor

Maar de absolute winnaar onder de servicenummers is ‘Tante Cor’. Toen de telefoon in Nederland werd ingevoerd, nu honderd jaar geleden, ontstond tegelijk de behoefte om per telefoon inlichtingen te vragen, bijvoorbeeld naar de juiste tijd. Je hoefde alleen maar aan het zwengeltje te draaien en de juffrouw van de centrale kwam aan de lijn. Zij had altijd een horloge om.
Nadat de telefoon was geautomatiseerd werd het polshorloge in 1934 vervangen door een sprekende klok, ontworpen door de Rotterdamse technicus H. Leeuwerik. De tijd werd gesproken door zijn schoonzuster, mevrouw C. Hoogendam. Toen het apparaat voor het eerst aan de familie werd gedemonstreerd luisterde het driejarig nichtje van de ontwerper mee en riep blij: “Dat is tante Cor!”
Sindsdien heet de tijdmelding tante Cor, ook al is haar stem in 1969 verengen door die van hoorspelactrice Willie Brill: “Bij de volgende toon is het drie uur… vijftig minuten… precies.”
De tijdmelding is de grootste publiekstrekker van alle serienummers. Vorig jaar werd tante Cor honderddertig miljoen maal opgebeld (dat is 250 keer per minuut, dag en nacht door), en zal daarmee wel Nederlands meest geraadpleegde vrouw zijn. Zij had een omzet van twintig miljoen gulden.

Klepperende relais

De servicenummers zijn zeker niet de enige verworvenheden na honderd jaar telefonie in Nederland. Dit jaar zal, ondanks het toenemende aantal mensen dat onder druk van de verminderde koopkracht zijn telefoontoestel weer teruggeeft aan de PTT, de vijfmiljoenste aansluiting een feit zijn. Dan beschikt vijfentachtig procent van alle Nederlandse huishoudens over een telefoon, waarvan dertig procent aan een computer gestuurde PRX (Philips) of AXE (Ericsson) centrale geschakeld zit.

Deze electronische telefoonsystemen, waar bij de klepperende relais van de electromechanische centrales zijn vervangen door flitsendsnelle microcontacten, hebben veel voordelen. Ze worden gestuurd door processoren, die geïnstrueerd zijn met enorme hoeveelheden software, waardoor bijvoorbeeld het veranderen van een telefoonnummer beperkt blijft tot het intikken van gegevens op een toetsenbord in plaats van draden te gaan verwisselen in het binnenste van de centrale.

Twee neven-geschakelde processoren controleren elkaar, de één neemt de functie van de ander over als die uitvalt en laat meteen via de automatische schrijver weten waar bij zijn collega de fout schuilt. De computergestuurde centrales kosten veel minder, kunnen veel meer en nemen maar één-derde van de ruimte in vergeleken met conventionele centrales. Ze zijn dus goedkoper en handiger voor de PTT.

Niet alleen dat, ook voor de abonnee bieden zij voordelen. Het kiezen gaat sneller met druktoetsen; bij het oude systeem gaat gemiddeld een derde van de spreektijd verloren met draaien van nummers. Bovendien is een goed geïnstrueerde computer net zo slim, zeker sneller en bovendien betrouwbaarder dan een telefoniste.

Data verwerken

In sommige plaatsen in Nederland kun je met de telefoon meer doen dan alleen maar bellen: je kunt je door de computer laten wekken, je kunt hem opdragen je niet te storen vóór tien uur, en je kunt na een gesprek direct opvragen hoeveel dat kostte. Wanneer een nummer in gesprek bleek, draait de computer het trouw opnieuw en bovendien onthoudt hij regelmatig terugkerende telefoonnummers.

Dat is zeker niet het eind van de mogelijkheden. De technieken om ‘data te verwerken’ zijn immers de vraag van het publiek al ver vooruit. Grote telefoonmaatschappijen als Philips Telecommunicatie Industrie in Hilversum, Ericsson in Zweden, ITT in Amerika en Japanse bedrijven leveren een onophoudelijke concurrentieslag om elkaar een nieuw snufje voor te blijven.

Zo biedt de Amerikaanse Telephone and Telegraph Company haar klanten een service als ‘advanced calling’, dat wil zeggen: mevrouw moet om twaalf uur gebeld worden maar meneer moet om tien uur weg. Dus slaat hij het telefoongesprek op in het geheugen van de computer en beveelt hem om twaalf uur precies het betreffende nummer te bellen en de boodschap voor te dragen.

In Frankrijk, dat hoge ogen wil gooien met zijn ‘Télématique’, neemt men proeven met een ‘Annuaire electronique’: een beeldschermpje bij de mensen thuis waarmee ze zelf voor 008 kunnen spelen. Bij het intikken van de naam en het adres van iemand verschijnt zijn telefoonnummer. In Engeland zijn niet lang geleden telefoons verschenen die zelf van een zekere intelligentie zijn voorzien voor de opslag van gegevens, zoals telefoonnummers. In Canada is het systeem van viewdata ver doorgevoerd: na het draaien van een bepaald telefoonnummer verschijnt de gewenste editie van het dagblad ‘Globe and Mail’ op de televisie, voor twee dollar per minuut.

In Duitsland gaat het daarentegen niet zo goed. De telefoon is daar tamelijk duur en slecht. De Duitsers waren namelijk aan het begin van de jaren zeventig zo begerig om het telefoonnetwerk grondig op te zetten dat ze de snelle ontwikkelingen hebben gemist. Ze moeten nu halverwege een nieuw systeem erkennen dat dit voor de toekomst niet voldoende is. Deze misser heeft heel veel geld gekost.

Moderner

In ons land is de telefoon geheel gezond, wij horen tot de modernste landen ter wereld op dat gebied. Alleen Saoedi-Arabië, waar Philips een compleet nieuw telefoonnet aanlegt, is binnenkort moderner. Daar wordt de telefoon voor honderd procent gecomputeriseerd, tot en met het uittikken en verzenden van rekeningen toe.

Ook al zijn we in Nederland volledig bij de tijd, dat wil niet zeggen dat er met de telefoon niets zal gebeuren, de komende tien, twintig jaar. De heer D. C. Geest, president-directeur van Philips Telecommunicatie zegt: „Niet alleen de voice, maar vooral ook de non-voice systemen rukken op.” Hij bedoelt: we zullen binnenkort over de telefoonlijn brieven kunnen overseinen met facsimile-apparatuur, het zogenaamde ‘faxen’, zoals dat nu al vanuit postkantoren kan.

We krijgen een terminal of huis-computer aangesloten op data-bases of op een grote computer, waarmee we kunnen rekenen, boekhouden, dingen leren, studies volgen of gewoon encyclopedisch feiten verzamelen. Er hoort een beeldscherm bij en een tikmachine die op afstand bestuurd kan worden. Een andere elegante mogelijkheid: een directe aansluiting op de girorekening, zodat je een overschrijving thuis handig intikt op het toetsenbord.

Kortom, alle apparaten die informatie kunnen versturen in de vorm van elektriciteit over een koperen draadje (of, moderner: via glasvezelkabel) behoren tot de mogelijkheden. Al deze ‘randapparatuur’ zal in het mooiste geval worden samengebundeld in een soort supertelefoontoestel, een toestel dat letterlijk “kan lezen en schrijven” (Philips-systeem onderzoeker Ir. W. Milort). En waarmee je ook nog kunt opbellen, al dan niet met beeld.

Onze PTT moet bij het maken van toekomstplannen een voorzichtige koers varen tussen de mogelijkheden van de techniek en de vraag van het publiek, dat voor die techniek zal moeten betalen.

„Het praten door de telefoon zal zeker de financieel-economische kurk zijn waarop wij blijven drijven”, zegt Ir. C. Wit, de hoofddirecteur van PTT Telecommunicatie. „De manier waarin wij in de toekomst kijken ligt ergens tussen het extrapoleren van trends en futuristisch denken. We zien zeker de mogelijkheid voor data-overdracht per terminal thuis. Wellicht komt de mogelijkheid tot telefax. Ons huis zal bewaakt kunnen worden tegen brand, en inbraak, en er kunnen speciale diensten voor bejaarden komen.
„Als we wat wilder denken: een beeldtelefoon, maar zo’n systeem kan niet over de huidige telefoonleiding. We zullen, als het huidige kabeltelevisienet in 1995 is afgeschreven, naar een nieuw glasvezelnet toe moeten waar alles overheen kan.”

Rooksignalen

Het begrip ‘telefoon’ bestond al lang voordat Graham Bell in 1876 het eigenlijke apparaat uitvond. Het woord werd in 1796 door de Duitser G. Huth gebruikt als naam voor een systeem van buizen waardoorheen men kon spreken.
In Amsterdam zijn nog huizen te vinden met een dergelijke vorm van telecommunicatie tussen de verschillende verdiepingen. Neem de fluit uit het gat aan de ene kant, blaas in de buis en aan de andere kant – waar ook een fluit zit – wordt gewaarschuwd. De kwaliteit van het gesproken woord door zo’n koperen leiding is boven alle twijfel verheven.

Pogingen tot telecommunicatie in bredere zin dan telefoneren alleen zijn er altijd geweest. De Grieken hadden hun getatoeëerde koeriers, de Indianen rooksignalen en de Afrikanen hun jungletelegraaf, maar een werkelijk nieuwe techniek verscheen pas in 1794 met de semafoor.

De Fransman Claude Chappe bouwde in dat jaar een paal met beweegbare uiteinden die in 196 verschillende combinaties van standen gezet konden worden, en dus evenzoveel (gecodeerde) berichten kon uitbeelden. Er werd op heuvels tussen Lille en Parijs een serie van deze semafoors gebouwd. Op elke heuvel stond een man met een kijker die zijn semafoor net zo instelde als degeen die hij op de vorige heuvel zag. Het duurde op deze manier ongeveer een uur voordat een boodschap de driehonderd kilometer tussen beide steden had overbrugd, ongeveer drie miljoen maal zo langzaam als de huidige telegrafeersnelheid.

De uitvinding van elektriciteit loste veel problemen op. Samuel Morse kwam in 1837 met zijn morse-sleutel, Graham Bell in 1876 met de telefoon en Hughes twee jaar later met een verbeterde versie van de microfoon.
De zegetocht van de telefoon over de wereld kon beginnen en nam een aanvang in New Haven, met 21 abonnees. In 1881 maakte de Nederlandse Bell Telefoonmaatschappij als eerste in Amsterdam 49 aansluitingen. Den Haag en Rotterdam volgden spoedig. Alle aanleg en beheer was particulier initiatief, tot 1897, toen de staat de exploitatie van het net overnam.

Strowger

Het idee om de telefoon te automatiseren sproot voort uit het brein van een wat gefrustreerde begrafenisondernemer uit Kansas City, Almon B. Strowger. Deze hypochonder, die argwaan koesterde dat de juffrouwen van de telefooncentrale de voor hem bestemde gesprekken expres met zijn concurrenten doorverbonden, vond in 1891 de ‘Strowger-kiezer’ uit. Het was een romantisch stukje negentiende-eeuwse techniek: een grote trommel draaide rond temidden van aftasters, alles aangedreven met grote raderen en voorzien van veel vet om de abonnees gesmeerd te laten kiezen.

Twee van de technici die Strowger in dienst nam, de gebroeders Erickson (niet te verwarren met de Zweedse Ericsson) vonden vijf jaar later de kiesschijf uit. Deze automatisering kwam als geroepen. Omstreeks die tijd had een telefoondeskundige uitgerekend dat, als het telefoonnet zo snel zou blijven doorgroeien, binnen tien jaar de ene helft van de Amerikanen als telefoonoperateur nodig zou zijn om de andere helft met elkaar door te verbinden.

Als eerste in Europa schafte in 1907 de Stoomcacaofabrieken van de firma van Houten in Weesp zich een automatische Strowger-huistelefoon aan. Amsterdam volgde in 1911 met een half-automatische centrale, de mensen moesten nog wel aan hun zwengeltje draaien om de centrale aan de lijn te krijgen, maar daar werd de verdere verbinding met een kiesschijf tot stand gebracht.

De PTT durfde deze handeling nog niet aan de abonnees thuis toe te vertrouwen uit vrees dat ze met de geavanceerde techniek geen raad zouden weten. De abonnees zelf wilden het trouwens ook niet. In Duitsland bij München werden felle campagnes tegen deze verregaande automatisering gevoerd. Of toen het ‘handhaven van de werkgelegenheid ‘ al centraal stond is niet bekend…

Wel is zeker dat de anti-automatiseringsbeweging verstomde en Amsterdam kreeg haar eerste volautomatische centrale in 1922. In 1962 werd de laatste handbediende centrale in Warffum (Friesland) vervangen, en dat was het moment dat de Nederlanders als tweede volk ter wereld na de Zwitsers met elkaar konden telefoneren zonder tussenkomst van een mens.

Roze schelp.

Telefoneren kan een groot genoegen zijn: loom achteruitgezakt de ander laten praten. In bad gaat dit nog beter, vandaar ook de speciaal voor dit doel ontwerpen telefoon-unit “Caribean beauty“, een grote roze schelp die kan drijven. Na indrukken van een bijna onzichtbare vingertip-toets springt de klep open en binnen, als een parel verscholen, ligt het telefoontoestel.

Het is zonder twijfel verrukkelijk om middels zulk een combinatie van goede smaak en techniek te mogen communiceren. Er is een hausse in Nederland in de verkoop van dit soort fancy-telefoonapparaten. In speciale winkeltjes als Aurora-Contact in Amsterdam staat de etalage vol met draadloze telefoons (“telefoneren met de handen vrij”), een marmeren toestel (“klassiek telefoneren thuis”) en een antiek grootmoeder-model met een exterieur van notenhout en koper.

Zelfs zijn er uitvoeringen te vinden die niet meer op een telefoon lijken, zoals een biervaatje waar de tapstang is vervangen door de telefoonhaak. Nog mooier, en bijzonder geschikt voor mensen die buiten wonen, is het telefoongeloei: op de plaats, waar normaal het bordje is geschroefd met de naam van de jager en de datum waarop het hert geschoten is, zit nu een rustiek houten spreekgedeelte gemonteerd.

Is het niet begrijpelijk dat we steeds meer onze toevlucht nemen tot verhoogd telefoon-comfort? Elke abonnee voert gemiddeld negenhonderdvijftig gesprekken per jaar, elk met een duur van tweeënhalve minuut. Gerekend over vijf miljoen aansluitingen verdoet onze natie in één jaar tijds totaal twaalf miljard minuten met telefoneren, dat is vijfentwintig duizend jaar, oftewel de hele periode vanaf de laatste ijstijd tot heden. Mogen we dan eens wat anders dan het Ericsson Tafelmodel T 65?

De PTT tracht het publiek wel degelijk te charmeren met nieuwe modellen, zoals de Ericofoon, een gebogen telefoontje met de kiesschijf onder haar brede voet. Vanaf deze maand komt ook de nieuwe Diavox van Ericsson (hetzelfde toestel als waarmee de Saudi-Arabieren gaan bellen) en voorts de Unifoon, een zeer zakelijk vormgegeven model van ITT.

De PTT probeert op deze manier een alternatief te geven voor de dubieuze import op de markt. Veelal werkt bij die schertsapparaten de kiesschijf niet goed en dat is slecht voor de centrale. Of de geluidssignalen zijn te hard en daardoor worden de versterkers in het net overstuurd. Ir. Wit: “Een toestel moet behalve esthetisch ook technisch heel mooi zijn. Dat zijn die importdingen meestal niet. Onze telecommunicatie moet wereldwijd functioneren, en daarom moeten we ons net mooi schoon houden.”

Een schoon net, met Hollandse zindelijkheid onderhouden, vol automatiek, hard- en software, databases, beeldschermen en een toenemende ‘intelligentie’ zowel in de centrale als thuis in het toestel. Het biedt een toenemend aantal mogelijkheden om contact met de buitenwereld te onderhouden.

Beeldtelefoon

Wanneer kunnen we in Nederland een beeldtelefoon verwachten? Pas als de capaciteit van de telefoonleiding thuis voldoende is om alle (in elektrische signalen omgezette) informatie te vervoeren. Die is namelijk bij een beeldtelefoon met bewegende beelden vele malen méér dan bij een gewone spreektelefoon. Een telefoonnet in zijn eenvoudigste vorm bestond uit twee koperdraadjes waarover één gesprek ging.

Dat bleek al spoedig zeer inefficiënt en men ging over op de techniek van ‘draaggolven’, waarbij meerdere gesprekken per ‘aderpaar’ vervoerd kan worden, tot op dit moment maximaal 120 gesprekken over een kabel tegelijk.

Het is momenteel vreselijk modern om over ‘digitale’ signalen te praten. Een digitaal systeem is fundamenteel anders dan wat we nu hebben: een analoog systeem. Nu worden stemtrillingen in de telefoon vertaald in elektrische golfjes en aan de andere kant, bij de ontvanger, terugvertaald in geluid. Digitaal wil zeggen: het stemgeluid wordt tot nullen en enen (‘bits’, de binaire taal die ook door computers wordt gesproken) uiteengerafeld.

Achtduizend maal per seconde wordt onze stem ‘bemonsterd’, en iedere keer wordt de waarde van dat monster in een combinatie van acht bits – 256 waarden – weergegeven. Totaal wordt er dus per seconde (8000 x 8) 64000 bits overgeseind. Aan de andere kant van de telefoonlijn wordt uit deze brij van nullen en enen weer een – synthetische – stem gevormd.

Een glasvezelkabel krijgt een capaciteit van 140 miljoen bits per seconde. Er kunnen dus over één draadje ongeveer 2000 gesprekken tegelijk worden gevoerd.

Het grote voordeel van digitalisering is dat we daarmee de taal van de computer gaan spreken, hetgeen de mens dichter bij de machine brengt. Dat scheelt behalve een hoop onbegrip voornamelijk een grote hoeveelheid tussenapparatuur om verschillende talen gelijk te schakelen. Hierdoor zullen telefoonsystemen goedkoper worden, terwijl ze meer zullen presteren. Daarnaast zal de kwaliteit van het geheel toenemen.

Het ideaal waar we nu op afstevenen is een glasvezelnet in alle huizen. Een glasvezelkabeltje is een dun, optisch buitengewoon helder draadje glas waardoorheen miljoenen malen per seconde een laserstraal aan en uit flitst. Het voordeel van dergelijke kabels is: op den duur goedkoper dan koperdraad, zeer dun (en dus makkelijk te hanteren), met een zeer hoge capaciteit en een lage demping.

Op dit moment ligt er een proefkabel tussen Helmond en Eindhoven. Met een dergelijke aansluiting in ons huis zullen we bijvoorbeeld kunnen ‘bladeren’ in het geheugen van een computer die ergens anders staat. Bladeren wil zeggen: vijf tot tien vellen A4 vol informatie over ons beeldscherm thuis laten flitsen. Dat vraagt een informatietransport-capaciteit van ongeveer zestig gewone telefoongesprekken.

De beeldtelefoon is nog aanmerkelijk onzuiniger: die heeft ongeveer honderdtwintig spraakkanalen nodig. Het ideaal is het ISDN, het Integrated services digital network, een kabelnet dat zoveel volume heeft dat alle huiskamer-telecommunicatie apparatuur er op aangesloten kan worden, zoals een (kies)tv, de dataterminal, de huiscomputer, een beeldscherm, de teleprinter, de telefax, en last but not least… de telefoon.