De Griezelroman der Somnambulanten – Sluimerend aan de Wandel

NRC Handelsblad 31-12-1983 – De ogen wijd open, de blik niets ziend. Met dronkenlappen hebben slaapwandelaars een komische aanblik gemeen. Psychiatrisch onderzoek – onder meer bij Amerikaanse cadetten – heeft echter een achtergrond van ernstige psychische afwijkingen blootgelegd. Somnambulisme, een raadselachtig ziektebeeld en een nachtelijke dreiging, die niet alleen mariniers uit de boot doet vallen.

***

Het was niet lang nadat ik in het ‘The Comprehensive Textbook of Psychiatry’, onder het hoofdstuk ‘Dyssomnias and Parasomnias‘ had gelezen: “Het is een mythe dat slaapwandelaars hun tochten in absolute veiligheid volbrengen. Integendeel, tijdens hun wandelingen komt het vaak voor dat ze over iets struikelen, bij moeilijke passages gewond raken of hun evenwicht verliezen wanneer ze uit het raam willen klimmen”, dat in de berghut Felix Faure (in de Franse Haut Savoye) mijn aandacht werd getrokken door een klimvriend die met een verdwaasde blik in zijn ogen uit een stapelbed klauterde en zich met de handen tastend vooruit in de richting van het venster begaf.

Het was midden in de nacht en we lagen op de eerste verdieping. Ik riep zachtjes: “Freek, slaapwandel je?” maar hij antwoordde niet. Ik werd ongerust en meende me te herinneren dat je slaapwandelaars niet wakker moet maken, omdat ze dan geheel gedesoriënteerd raken. Dus besloot ik snel naar beneden te gaan om hem bij een eventuele val op te vangen.

Ik sprintte het laddertje af, zocht mij een weg door de keuken van de hut naar de achteruitgang, maar die bleek op slot. Toen worstelde ik mij over rugzakken, touwen en pickels naar de voordeur die open bleek.

IJzig

Het alpen-landschap was wit en ijzig onder een volle maan, die ons bij de klim naar La Grande Casse (mijn vrouwelijke, aardse incarnatie van 3900 meter hoog) over enkele uren zou vergezellen. Het was ook bitter koud en mijn sokken werden nat van de optrekkende sneeuw. Juist toen ik onder aan de betreffende gevel arriveerde, ging het venster piepend open.

Freeks blik gleed glazig en langzaam over de morenen, de gletsjer en de steenslaggevaarlijke passage naar het eerste sneeuwveld. (Daarom sliep ik slecht; ik was zenuwachtig want verwachtte meer van het leven dan door een suizende kei getroffen te worden). Hij stak een been over de rand, met zijn voet in de ledige ruimte tastend.

“Freek!” riep ik en klapte wat ijl in mijn handen. Hij keek niet en greep zich vast aan de sponning. Ik zette me schrap, zocht wild in mijn geheugen of het ‘Comprehensive Textbook’ nog meer aan wetenswaardigs te melden had gehad (bij nalezing nu op bladzijde 226: ‘Nevertheless, a parent or observer finds it no easy task to gain the attention of the sleepwalker‘) en maakte me fysiek gereed om Freek voor de dood te behoeden.

Het viel mee. Na enige tijd met zijn been vruchteloos te hebben rondgeroerd besloot hij zich weer naar bed te begeven. Tegen de tijd dat ik buiten adem mijn eigen slaapplaats betrok, lag hij weer te ronken, zoals ik dat van hem gewend was.

Verdoofd

Op de hellingen van de Makalu, enkele jaren later (ik was er niet bij, maar teken het verhaal op uit de mond van een ooggetuige) liep een dergelijke nachtelijke escapade aanzienlijk slechter af. Een Nederlandse klimmer had midden in de nacht kennelijk de behoefte om te plassen en verliet daartoe zijn tent op 7200 meter hoogte waar het 30 graden vroor.

Hij droeg overdag een bril van min acht, en deze bril vond men later terug in de tent. Hij was enkele tientallen meters afgedaald langs een vast touw en moet zijn oriëntatie zijn kwijtgeraakt.

De volgende ochtend vonden zijn medeklimmers hem, diepgevroren, naast sporen van de rondjes die hij bij het einde van het touw had gelopen, bij zijn vergeefse pogingen dit terug te vinden. Verdoofd moet hij zijn gaan zitten en de strenge koude maakte hem slaperig. Door zijn lichaamswarmte was hij een eindje in de sneeuw gesmolten en het kostte een dag om hem te evacueren.

Of dit een zuiver geval van slaapwandelen geweest is blijft onduidelijk; hij had ook een slaapmiddel geslikt en misschien had dit een vreemde uitwerking gehad. Maar wie ter wereld zou op die plek daar bij volle bewustzijn een eind op sokkenvoeten gaan wandelen om een plasje te doen?

Opmerkelijk is hetgeen in alle literatuur over slaapwandelen weerkeert: pathologische slaapwandelaars lijden juist vaak aan ‘enuresis‘ – in bed plassen. Door sommige onderzoekers wordt zelfs gesuggereerd dat er een genetisch bepaalde afwijking is, die zich manifesteert in bedwateren én slaapwandelen, versterkt door ‘verdrongen Oedipus complexen’.

Griezelroman

Het is heel moeilijk iets uit de praktijk te weten te komen over slaapwandelen. In Nederland is geen specialist woonachtig die gerichte kennis van zaken heeft, en alle hieronder vermelde gevallen zijn opgeduikeld uit de psychiatrische literatuur, die zich bij vlagen laat lezen als een griezelroman.

Heel opvallend is dat veel onderzoek is gedaan binnen de Amerikaanse marine, omdat slaapwandelende cadetten gevaar lopen overboord te vallen, in mangaten te verdwijnen en uit masten te storten. In het Amerikaanse leger is voorgevallen dat soldaten slaapwandelend uit loopgraven klommen.

Niet ten onrechte dus onderwierpen leger-psychiaters het somnambulisme aan een onderzoek. De onderzoeker John Sours heeft hier meeslepend over geschreven geschreven in het blad ‘Archives of General Psychiatry’. We houden ons uitsluitend bezig met volwassenen; weliswaar slaapwandelen kinderen ook vaak, maar dit wordt omschreven als ‘a benign disorder‘. Het houdt in veel gevallen op, en er zijn bij slaapwandelende kleuters en pubers later geen psychische afwijkingen te ontdekken.

Puberteit

Wanneer men echter somnambulistische neigingen begint te vertonen vanaf de puberteit is er een grote correlatie aan te tonen met allerlei psychisch afschuwelijks, zoals Anthony Kales in 1980 vaststelde: “Veel CSW’s (Current Sleep Walkers) zijn – in tegenstelling tot veel PSW’s (Past SleepWalkers, die er dus overheen zijn gegroeid) – hypochondrisch, depressief, hysterisch, psychopatisch, paranoïde, en schizofreen.”

Kales is de enige die na een systematisch onderzoek van 50 personen (29 CSW’s en 21 PSW’s) met enige overzichtelijke gegevens komt, waaruit blijkt dat een gemiddelde CSW op zijn 10e jaar begint te wandelen, tegen de PSW op zijn 6e, dat een ‘zware’ CSW meer dan 150 keer per jaar uit zijn bed klautert tegen de PSW maar 50 keer, en wel ruim 2 uur nadat hij in slaap is gevallen (CSW) tegen 3 uur (PSW), en dat ze zich er niets van herinneren (amnesie).

De duur van het wandelen kan oplopen tot enkele uren, maar is gemiddeld bij CSW’s 8 minuten. In alle gevallen geldt: “Zijn ogen staan open, zijn voorkomen is tamelijk wenzenloos, heel vaak zijn de bewegingen stereotiep en doelloos (…). De slaapwandelaar kan mompelende geluiden maken, maar er is geen sprake van enige conversatie wanneer er tot hem gesproken wordt.”
Klinkt het de somnambulisten onder ons bekend in de oren?

Bedplassers

Kales geeft ook psychiatrische en slaaptechnische gegevens (over deltagolven in de EEG, slaapstadia 3 en 4, Nrem en Rem slaap), maar al deze wat dorre, met statistische tests bestookte tabellen zijn zeer ontoegankelijk, en leveren niet werkelijk inzicht op waarom men slaapwandelt, zoals de onderzoekers ook zonder uitzondering toegeven. ‘The American Handbook of Psychiatry’: “De werkelijke redenen van somnambulisme zijn onbekend”.

In de beschrijving van ‘het ziektebeeld’ zijn alle auteurs daarentegen zeer onderhoudend, met John Sours en zijn Mariniers op kop. Behalve dat Sours’ patiënten erg vaak in bed plasten, hadden ze ook vrijwel allen een drinkende vader, een bazige moeder, en een met grote schokken gepaard gaand verleden — zoals de cadet die van een conservatief schooltje in Canada verhuisde naar een wat vrijgevochten school in Virginia: “De eerste dag al werd ik door een inktpot getroffen.” Een carrière in het leger leek hem de remedie tegen dit trauma, maar na enkele maanden ontpopte hij zich behalve als bedplasser ook als een verwoed somnambulist.

Een andere soldaat had een stiefvader, die een verhouding bleek te hebben met zijn (soldaats) vriendin, daarna zijn moeder in de steek liet, met de vriendin huwde maar weer een verhouding begon met de moeder. Toen de soldaat dat ontdekte, begon hij te slaapwandelen.

Een derde stakker had, behalve de drinkende vader en de bazige moeder, ook vaak moordlustige dromen waarin hij telkens weer de vader om zeep hielp. Hij snoefde op de divan bij Sours dat hij om dit schrikbeeld af te reageren als jager “alles al in zijn leven had gedood, behalve een mens”.

Wilder

Ook de dromen van de mariniers waren gemiddeld wilder dan bij normale mensen. Zij specialiseerden zich onder andere in mens-etende mieren, vreeswekkende slangen en verscheurende honden. Deze droomwereld liep soms vloeiend over in de realiteit, zoals bij de sergeant die steeds vreemder werd en zichzelf beschouwde als:  “…reïncarnatie van Billy de Kid — rustig en razendsnel met het geweer — als ik voor alles wat ik ooit gedood heb een kerf op mijn loop zou zetten, zou ik geen geweer meer over hebben.”

Zijn somnambulante maat fluisterde tegen Sours dat alles anders zou zijn, wanneer hij in het bezit zou komen van: “Geld, veel geld, een grote auto, en een stevig huis waar ik alleen met mijn geweer zal kunnen leven.” Hoewel niet verheffend, zinkt dit toch in het niet bij het geval van de luitenant die, slaapwandelend, een kanon wilde afvuren, maar de granaat er omgekeerd induwde, waardoor het projectiel godzijdank weigerde tot ontploffing te komen.

De modale slaapwandelaar, zo blijkt uit alle gegevens, maakt slechts kleine rondjes, naar de wc en terug of even naar de koelkast. Daaraan valt voor zielvorsers geen eer te behalen.

Triomfantelijk

Een duidelijk meer triomfantelijke toon maakt zich van de psychiater Carl Edmonds meester wanneer hij in het ‘Journal of Clinical Psychology‘ (1967, vol. 23) mededelingen doet omtrent een somnambulante postbesteller, die er een volledige tweede (nachtelijk) leven op nahield waarvan hij overdag geen weet bleek te hebben. Hij was, zo blijkt, eigenlijk altijd op de been en moet per etmaal een gigantische afstand hebben afgelegd.

De man bleek alle sleepdisorders te hebben die er in de psychiatrie bekend zijn: hij had last van night terrors (een vreselijk soort ‘nacht-paniek’) tot zijn zevende jaar, tot zijn twaalfde jaar leed hij aan nachtmerries, toen begon hij in bed te plassen (drie maal per nacht), hij sprak hardop in zijn slaap en wandelde zo vervaarlijk in het rond (iedere nacht voor enkele uren) dat hij, toen hij zich uiteindelijk voor behandeling aanmeldde, vele malen was geopereerd en gehecht om te genezen van zijn verwondingen.

Twee maal had hij zich een hersenschudding gewandeld. Zijn gedrag tijdens het slaapwandelen had opvallend vaak met zijn dromen te maken: hij rende eenmaal (in werkelijkheid) door een dichte glazen deur om een voetganger te redden die (in zijn droom) voor een bus dreigde te geraken; hij dook op zekere nacht met een enorme boog vanaf zijn bed op de vloer omdat hij droomde van een zwemwedstrijd.

Vaak liep het ook goed af: hij was eens volledig aangekleed in de auto gestapt, had een uurtje op zijn favoriete plekje gevist en was daarna met zijn hengel weer naar huis gereden, had zich uitgekleed en was in bed gekropen. Dit alles in diepe slaap.

Als remedie (een van de zeer zeldzame gevallen dat de symptomen van somnambulisme daadwerkelijk bestreden worden) diende men hem electrischescokken toe als hij begon te slaapwandelen. Een verpleegster zat achter een knop in een duistere hoek, en als de patiënt zich verhief, draaide ze de meter op ‘vol’. Het hielp niets. Hij bleef drie weken rustig doorwandelen en toen zijn vlees op de plaats van de elektrodes nare brandplekken begon te vertonen, is de behandeling gestopt.

Hij werd vervolgens gewoon vastgebonden in bed met zachte leren riemen, voor een maand of wat platgespoten met slaapmiddelen en daarmee nam zijn kwaal enigszins af.

Lady Macbeth

Het was echt een familieziekte, want zijn drie zusjes wandelden ook. Ze bleken elkaar vaak tegen te komen, ‘s nachts, zonder elkaar te herkennen. Overigens is dit bijzonder, want vrouwelijke slaapwandelaars zijn zeer zeldzaam. Als ze slaapwandelen blijken het vaak agressieve vrouwen, die verdrongen falluscomplexen hebben — in dit verband vraagt men zich af of Lady Macbeth een simulante was of een somnambulante sensu stricto.

Dat slaapwandelen een voorbode is van een ernstiger neurose wordt in de vakbladen nauwelijks gesuggereerd. Daarentegen wordt in een bepaald rapport gemeld dat, wanneer slaapwandelen spontaan of door therapie minder wordt of zelfs geheel ophoudt, er vaak andere geesteskwalen voor in de plaats komen.

Slaapwandelaars zijn over het algemeen seksueel niet zeer actief, maar het heeft niets met homoseksualiteit te maken. Er is ook niet veel tegen te doen, behalve dat, volgens het ‘Comprehensive Textbook’: “… het handig (kan) zijn de slaapkamer en het huis relatief vrij te maken van gevaarlijke objecten, hoeken en plaatsen waar men zou kunnen vallen.”

Plank

En haal vooral de plank over de sloot achter het huis niet weg, want het standaardverhaal over slaapwandelen (tijdens de kandidaats-studie medicijnen) is van de vrouw, die iedere nacht met de handen vooruit de sloot overstak, in het weiland verdween en een tijdje later weer in bed kroop. Toen haar vader daar op een zekere nacht genoeg van kreeg en zijn dochter verdacht van heimelijk seksueel vertier met de buurjongen, verwijderde hij de plank.

Die nacht hoorde hij een plons. Hij keek uit het raam en zag zijn dochter ondersteboven in het water liggen. Toen hij ter plaatse arriveerde, was zij reeds verdronken.