Bioloog prof. dr. M. Jeuken S.J.: “Ik ben met verticale draadjes verbonden met God.”

NRC Handelsblad 4-2-1982 — Het probleem Schepping óf Evolutie is weer actueel geworden. Is de wereld geschapen in zes dagen, of is de omgeving waarin wij leven tot stand gekomen in 4,7 miljard jaar? In de Amerikaanse staat Arkansas moet ‘creation science’ op scholen evenveel aandacht krijgen als de ‘evolutie wetenschap’. Het probleem lijkt altijd: schepping óf evolutie. Hoe ver­enigt iemand beide denkbeelden? De visie van theoretisch-bioloog professor Marius Jeuken S.J.

***

1982-02-04 Prof Dr Jeuken SJ— Wat is creationisme?

Jeuken: “Creationisme is de opvatting over het ontstaan der aarde en al het leven door letterlijk uit te gaan van het Bijbelboek Gene­sis. Als iemand in Amerika toe wil treden tot de Creation Research Society moet hij onderschrijven dat de Bijbel het letterlijke woord van God is –  dat daarom al zijn uitspraken in de oorspronkelijke handschriften naar hun geschied­kundige en wetenschappelijke strekking waar zijn –  dat het ver­haal van de schepping in Genesis dus een feitelijke weergave is van de gebeurtenissen –  dat alle le­vensvormen, de mens incluis, door directe scheppingsdaden van God werden gemaakt in één schep­pingsweek, en dat de zondvloed een historische en wereldwijde ge­beurtenis was.

De doelstellingen van ‘weten­schappelijk creationisme’ is het verzamelen van gegevens die aan­tonen dat zowel de schepping als ook de zondvloed echt hebben plaatsgevonden.”

Bijbelgetrouw

— Is het een Amerikaanse aangele­genheid, of is er in Nederland ook een beweging?

“Zeker! Een belangrijke creationistische instelling in Nederland is de Stichting tot bevordering van bijbelgetrouwe wetenschap. In Utrecht ken ik een moleculair bio­loog, die uitstekend werk verricht, maar die helemaal creationist is. In zijn vak is hij goed op de hoog­te, maar voor dit bepaalde aspect van de biologie – de evolutie – heeft hij oogkleppen. Hetzelfde is het geval met een etholoog uit Groningen. Uitstekend proef­schrift geschreven, maar op het punt van evolutie is hij plotseling weer… weg.”

— Hoe ziet u het zelf?

“Mijn eigen standpunt: in de eerst plaats is creationisme natuurlijk helemaal geen wetenschap. Wan­neer je dus de oppositie maakt: evolutie tegenover schepping, en je presenteert het als twee gelijk­waardige hypothesen, bega je de fout om evolutie, een wetenschap­pelijk begrip, te opponeren tegen­over schepping, een begrip uit een ander ‘taalspel’, de theologie. Je stelt de twee begrippen tegenover elkaar, alsof ze gelijkwaardig zijn. Maar dat zijn ze niet!

“Met andere woorden: ieder ‘denk­terrein’ heeft zijn eigen manier van uitdrukken, de eigen taal die hij gebruikt. Je hebt er drie: het denkterrein van de natuurweten­schappen, dat van de wijsbegeerte en dat van de theologie. De be­grippen uit die onderscheiden ter­reinen mag je nooit verwarren met elkaar.

“Ik, als religieus mens, zeg bijvoor­beeld heel duidelijk dat de dingen door God zijn geschapen. Als na­tuurwetenschapper zeg ik dat ze geëvolueerd zijn. Dus kom ik op. de vraag: hoe maak ik een synthe­se? Niet schepping óf evolutie, Maar schepping én evolutie. En dus is belangrijk te definiëren: wat versta ik onder schepping, en wat onder evolutie.

“Het merkwaardige is dat geen creationist mij tot dusver een goe­de definitie van schepping heeft kunnen geven. Als je een verkla­ring leest zoals die van de Crea­tion Research Society krijg je een wel zeer antropomorfe voorstelling van God. Een God die maar wat aan het handelen is. Dat hij even­tjes blaast en… pfff… daar is de ziel. Bovendien, wat is schepping vol­gens de Bijbel? Als je goed leest zijn er twee verschillende schep­pingsverhalen.

Elohim

“Het eerste, dat uit Genesis 1 en de eerste verzen van Genesis 2, ge­bruikt voor God de naam Elohim. In het tweede gedeelte van Gene­sis 2 is dat Jaweh. Het eerste ver­haal, met Elohim, is ontstaan tijdens de Babylonische gevangen­schap. Het andere verhaal, met Jaweh, is uit de koningstijd van Ju­dah. Dat is eerder. En rond 400, vermoedt men, zijn die verschil­lende overleveringen bij elkaar ge­zet –  in een herbezinning op de Joodse existentie –  tot het huidi­ge boek Genesis.

“De Joden die in de Babylonische gevangenschap waren, moesten naar een eigen identiteit zoeken. Eén van die identiteitspunten was het vieren van de Sabbat, die vreemd was in de omgeving van Babylon. De Joden –  een theo­cratisch volk –  vierden de Sabbat dus omdat God het ook deed. En dan krijg je de compositie van de schepping in zes werkdagen, en de zevende was de rustdag.

“Het leuke is nu, dat in die zes werkdagen acht grote scheppings­werken verricht zijn –  dat is op zich al kunstmatig.

“Het tweede verhaal, dat van Ja­weh, kent bij de schepping een he­le andere volgorde. Dat begint met de man die niks had en daarom schiep God planten en dieren, om die man gezelschap te houden. Maar toen had hij nog, geen vrouw. God heeft hem in slaap ge­sust, een rib uit zijn lijf genomen en dat werd Eva, ‘vlees van mijn vlees, been van mijn gebeente’. Dat is een heel ander scheppings­verhaal!

“Creationisten nemen dit tezamen. Men heeft het ook nog trachten te redden door die dagen als ‘tijdperken’ te zien, maar dan klopt het nog niet. Als je dit kunstmatige schema ziet… dat is toch geen we­tenschappelijk verhaal.”

— Wat is het wel?

“Het is een model, waar je door­heen moet kijken. De Engelsen noemen dit disclosure, door het model heenkijken. Het schep­pingsverhaal is geënt op een be­paald wereldbeeld waarin de schrijver leeft. Hij wil er een be­paalde bestaansafhankelijkheid van alles wat er is aan God mee uitdrukken. Het verhaal van de schepping gaat ‘over een bestaans­afhankelijkheid. Het zegt niets over het ontstaan.

Verticaal

“Wanneer ik dat duidelijk wil ma­ken in een model: ik ben in mijn hele bestaan met allerlei verticale draadjes –  omhoog –  verbonden met God. Als ik die draadjes door­knip b-e-s-t-a ik niet meer. Het na­tuurwetenschappelijke begrip evo­lutie is de horizontale lijn, van links naar rechts, waarlangs alles is ontwikkeld en alle vormen van le­ven na elkaar zijn ontstaan. Dat zegt niks over de schepping. In de synthese van de twee modellen zeg je: ieder proces, en iedere entiteit die uit die processen ontstaat, is in de verticale richting met God ver­bonden. Als iemand daar niet in gelooft kan hij toch rustig over evolutie praten. Als hij er wel in gelooft kan hij ook over evolutie praten. De twee modellen bijten elkaar niet.”

— Wat zijn de argumenten voor evolutie?

“Als ik de biochemische eenheid overal in de thans levende soorten zie, die helemaal draait om een twintigtal aminozuren en om vijf bases, die in RNA en DNA voor­komen, dan moet dat wel uit el­kaar voortkomen, en dus ná elkaar zijn ontstaan –  en dat is evolutie. Soorten die na elkaar ontstaan ver­tonen dus verwantschap.

“Er zijn overigens wat betreft de evolutie nog genoeg vraagstukken die om een verduidelijking vragen. Hierbij denk ik aan wat mijn leer­meester, de plantensystematicus prof. Lam indertijd zei: ‘Ja, ik ge­loof in evolutie, maar je zou willen dat er wat anders was.’

“Je moet daarentegen nooit, bij eventuele onduidelijkheden, God. voor je karretje spannen, en hem als een Deus-ex-machina de moei­lijkheden laten oplossen.”

— Wat zijn de zwakke plekken in de evolutieleer?

“Tegen alle argumenten die men gebruikt om de evolutie te verklaren zijn wel de nodige bezwaren aan te voeren. Laten we zeggen, iedere theorie op zich, de mutatie­theorie, de selectietheorie, het heeft allemaal iets onbevredi­gends. Bijvoorbeeld het aannemen van toevalsfactoren: dat lijkt toch wel erg onwaarschijnlijk, evenals de geleidelijke overgangen tussen de verschillende soorten, die men postuleerde in het neo-darwinisme. Daar is tegenwoordig een hele re­actie tegen, namelijk dat de evolu­tie meer sprongsgewijs zou zijn gegaan.

Geleidelijkheid

“Er zijn voorts gaps – gaten – tussen de overgangen van de ene soort naar de andere. De geleidelijkheid is maar heel sporadisch. Mayr heeft er op gewezen in ‘The concept of species’ dat men in de moderne biologie van twee opvat­tingen omtrent de soort uitgaat, namelijk de Linaeaanse soort – afgebakende eenheden – en de Darwiniaanse soort, gekenmerkt door geleidelijke overgangen. Te­genwoordig, aan de hand ook van moleculaire genetica, gaat men weer meer in de richting van die afgebakende eenheden, waarbij de soort is gekenmerkt door een afgesloten voortplantingsgemeenschap en als zodanig is afgeschermd van andere soorten.

“Dat is in de biologie nu zo, terwijl men bij paleontologen bijvoor­beeld nog graag die geleidelijk­heid vindt. Daar is controverse over. Er zijn dus nog genoeg moei­lijkheden.

“Voor mijzelf geldt: al die argu­menten, zoals natuurlijke selectie, survival of the fittest, genetic drift, mutaties, zijn allemaal po­gingen om evolutie door invloeden van buitenaf te verklaren. Dat is zeer onbevredigend, want dan zit je met dat toevalselement. Is de mens dan een toevallige verschijning op deze, wereld? Je ziet achteraf een lijn in de evolutie. Bergson zei: ‘Achteraf kan je van rich­ting spreken.’ Maar ik vraag me af, achteraf? Waarom heeft die richting er van het begin af aan niet ingezeten? Dan kom je dus terecht op een gedetermineerde opvatting van evolutie – de ge­richtheid van de evolutie – waar niks op tegen is; het is gewoon een natuurwetenschappelijk probleem, met een wetenschapsfilosofisch aspect erin. Het hele teleologische denken – het ‘gerichtheidsden­ken’ – is momenteel weer zeer modern in de biologie.”

— Waar gaat de evolutie naartoe?

“Zij is tot nu toe bij de mens uit­gekomen, nietwaar? Ik weet niet waar het naartoe gaat. Men heeft evolutionaire visies, denk maar aan Julian Huxley, die zegt: ‘De biologische evolutie zal eindigen bij de mens en die zal in cultureel opzicht verder evolueren.’ Dat niet alleen in technisch opzicht, maar vooral ook in inzichten van mythologisch denken naar meer creatief denken, in natuurweten­schappen, etcetera. Mentaal evo­lueren wij.

“In deze visies komen altijd twee breekpunten naar voren: de over­gang van leven naar niet-leven, en het tweede punt: de overgang van dierlijk naar menselijk leven.”

Alles

— Is in uw visie alleen leven verbonden met God, of alles wat bestaat?

“Alles”

— Dus is er geen principieel verschil tussen leven en niet-leven, want in de biologie is die er ook niet.

“Dat volgt daar niet uit!”

— Wat is dan het bijzondere van leven?

“Daar kom ik op. Ik word in dat onderzoek naar evolutie ook gehol­pen door wijsgerige inzichten. Dus geen theologische, maar wijsgeri­ge, wetenschapsfilosofische en natuurfilosofische. Die kunnen mij inspiratie geven, maar geen argu­mentatie, want het is een ander denkterrein.

“In de loop van de geschiedenis van het wijsgerig denken is de mate­rie, de stof, nogal eens negatief ge­waardeerd. Denk aan de Phaido waarin Plato zegt dat de ziel ‘in de kerker van zijn lichaam’ zit. Ook in de hele christelijke traditie zien we dat de stof eigenlijk als vergissing wordt gezien; die moest er niet zijn, en er is pas bevrijding als de ziel eruit gaat. Dit denken heeft zijn culminatie gevonden in het calvinisme, waar men de mate­rie identificeerde met zondigheid.

“Nu: we worden eigenlijk gedwon­gen door moderne inzichten in de biologie om die materie toch wel een eigen activiteit toe te kennen.

Dynamisch

“De proeven van Urey en Miller, en ook die van Fox, laten zien dat uit een paar eenvoudige stoffen in­gewikkelder eiwitten kunnen wor­den gemaakt, alleen maar door het toevoegen van energie. Ik specu­leer nu: stel dat de materie van binnenuit zó dynamisch is, zodat zij zich vormt tot complexere een­heden, alleen maar onder toevoer van wat energie, zou het dan niet eens zó kunnen zijn dat die com­plexere structuren zich steeds ver­der vormen, en wel net zolang, tot in die 4,7 miljard jaar dat de aarde nu bestaat op een gegeven mo­ment een complexe structuur als het protoplasma ontstaat. Dan zeg ik: ipso facto is het leven ontstaan. Dan is leven gewoon een eigen­schap van de materie, in een be­paalde complexe structuur.”

— Dat is een definitie?

“Ja… een definitie.”

— Geest komt dus ook automatisch voort uit een complexer worden van de ma­terie?

“Ja! als ik praat over de grens tus­sen leven en niet-leven, is dat van­uit biologisch standpunt. Stel dat het complexer worden van de structuren net zolang doorgaat tot er menselijke eiwitten zijn ont­staan, dan krijg ik uiteindelijk mind.”

— Heeft een creatuur als een kikvors ook een mind?

“Nee, dat noem ik geen mind. ik trek de grens zo gauw er sprake is van zelfreflexie. Je moet onder­scheid maken tussen awareness en consciousness, dus tussen gewaar­worden en bewustzijn. Bewust ben je als je weet dat je iets doet. Ik ben geneigd om bij Chimpansees een primitieve consciousness aan te nemen. Ik noem het zo: de mens is een dimensie verder. Een aap kan instrumenten maken, maar ‘instrumenten te maken om instrumenten te maken’, waardoor technische ontwikkeling mogelijk is, dat constateer ik niet.”

— Maar de overgangen tussen leven en niet-leven en geest en niet-geest blij­ven graduele verschillen?

Biologisch noem ik het verschil tussen leven en niet-leven wezen­lijk, maar wijsgerig gradueel. Om­gekeerd kan ik het verschil tussen volledige consciousness en dat wat Chimpansees voelen in biologisch opzicht gradueel noemen, maar wijsgerig gesproken wezenlijk. Dat moet echter ieder voor zich bepa­len.”

Trancendenteel

— Hoe zit het in het geval van een rots? ‘Leeft’ die?

“De wijsgerige definitie van leven maakt geen onderscheid tussen zijn en leven. Daarmee wordt le­ven een transcendenteel begrip, dat door alles heengaat, maar wel gradaties kent. Ik bedoel: een rots heeft een mindere ‘existentie’ dan een plant. Dus wijsgerig gezien een mindere ‘levensgraad’ dan een plant. De bioloog maakt dat onder­scheid niet, daar ligt de grens tus­sen leven en niet leven duidelijk tussen een stuk steen en een plant. De inhoud van de wijsgerige definitie van leven is dus anders dan de biologische.”

— Vindt u het niet moeilijk om al deze denkbeelden naast elkaar te kunnen hanteren? U praat over heel verschil­lende dingen.

“Ik praat over verschillende din­gen, maar geen tegengestelde din­gen. Het onderscheid tussen de denkniveaus mag in de eerste plaats geen scheiding zijn, maar je moet zoeken naar een synthese. In de tweede plaats ga ik uit van een a-priori: als er ergens tegen­spraak lijkt te zijn, dan bega ik een denkfout. Als je kijkt naar de tegenstelling schepping-evolutie, dan zie ik dat ze een denkfout ma­ken bij de interpretatie van het be­grip ‘schepping’.

“Als ik in mijn eigen leven een conflict voelde ontstaan ben ik gaan napluizen waar het lag, en dan lost het conflict zich op. Ja, in het begin dacht ik ook anders, nietwaar, over – laten we zeggen – Genesis. Maar toen ik erover ging nadenken loste het conflict zich op en dacht ik: Zó moet ik het zien!”

— Is er een toenemende invloed vanuit de natuurwetenschappen op het wijs­gerig denken?

“Ik krijg de indruk dat men meer belangstelling krijgt voor de na­tuurfilosofie, geïnspireerd door de biologie. De laatste twee eeuwen was dat een beetje op een zijspoor geraakt en dat werd vervangen door de filosofie van de natuurwe­tenschap, die was geënt op de na­tuurkunde – de fysica. Pas de laatste tijd wordt men geatten­deerd vanuit de biologie dat er meerdere verklaringsaspecten zijn dan in de natuurkunde. In de bio­logie kan je vragen: waartoe die­nen haakjes aan zaden? Waarom ze er zijn weet je: celdeling. Maar waartoe dienen ze? Zaadversprei­ding. De vragen naar het waardoor en het waartoe weerspreken elkaar niet.

— Je moet teleologie niet proberen te vervangen door causaliteit, maar trachten beide vragen volledig te beantwoorden.”

“De inspiratie vanuit de natuurwe­tenschappen gaat naar de filosofie, maar ook naar de theologie. Ten tijde van Galilei waren de theolo­gen verplicht om na te denken over hun interpretatie van de Bij­bel, en dat moet nu op dezelfde wijze gebeuren. Er is nu een dui­delijke inspiratie vanuit de natuur­wetenschappen op de exegeten en theologen, die zich afvragen: heb ik het wel goed gezien? Het ge­volg is: de theoloog wordt zuiver­der theoloog, gedwongen door de inspiratie uit de natuurweten­schappen. Ik krijg wel eens de in­druk dat theologen bang voor ons zijn. Dan krijg je dingen als ‘we­tenschap is macht’ en zo, maar… wij moeten voor honderd procent natuurwetenschapper zijn.”

 

KADER

Prof Dr M. Jeuken S.J (66) is sinds 1968 gewoon hoogleraar in the Theoretische Biologie in Leiden. Na de wisselbare school trad hij in 1934 toe tot de orde der Jezuïeten, studeerde theologie en filosofie, en begon in 1940 ,met de studie biologie, waarin hij in 1957 promoveerde op een proefschrift over de ademhaling van de weer-aal/ Hij hield in Indonesië mee aan de opbouw van de Gadjah Universiteit in Djokjakarta, was daarna werkzaam in Nijmegen, werd in 1965 bijzonder hoogleraar in Wageningen en ging toen naar Leiden.

Zijn onderzoek is de mens-dier relatie in taalproeven met Chimpansees. Verder houdt hij zich bezig met de aspecten van wetenschapsfilosofie die naar ‘gerichtheid’ kijken. “Er zijn tendenties die teleologie willen reduceren tot efficiënte causaliteit, het praten over een doel zonder over de bedoeling te denken.

Van de theoretische biologie is wijsgerige biologie een onderdeel, naast biomathematica en bioinformatica, terreinen van onderzoek waarin wiskunde een hoofdrol speelt. In oorsprong is theoretische biologie uitsluitend wijsbegeerte. De eerste boeken over dit onderwerp werden geschreven aan het begon van deze eeuw o.a. van Reincke. Jacob Johann von Uexküll zegt in zijn boek ‘Theoretische Biologie’ dat zijn beschouwingen zijn geënt op Kantiaanse filosofie. Daarna, zeker na de tweede wereldoorlog, ligt het accent steeds meer op de mathematica.

“Dit is het verschil met theoretische fysica: theoretische biologie is óók wijsgerige biologie, terwijl je moeilijk kunst spreken ban wijsgerige fysica.”